Propiedad intelectual Formación en PI Respeto por la PI Divulgación de la PI La PI para... La PI y… La PI en… Información sobre patentes y tecnología Información sobre marcas Información sobre diseños industriales Información sobre las indicaciones geográficas Información sobre las variedades vegetales (UPOV) Leyes, tratados y sentencias de PI Recursos de PI Informes sobre PI Protección por patente Protección de las marcas Protección de diseños industriales Protección de las indicaciones geográficas Protección de las variedades vegetales (UPOV) Solución de controversias en materia de PI Soluciones operativas para las oficinas de PI Pagar por servicios de PI Negociación y toma de decisiones Cooperación para el desarrollo Apoyo a la innovación Colaboraciones público-privadas Herramientas y servicios de IA La Organización Trabajar con la OMPI Rendición de cuentas Patentes Marcas Diseños industriales Indicaciones geográficas Derecho de autor Secretos comerciales Academia de la OMPI Talleres y seminarios Observancia de la PI WIPO ALERT Sensibilizar Día Mundial de la PI Revista de la OMPI Casos prácticos y casos de éxito Novedades sobre la PI Premios de la OMPI Empresas Universidades Pueblos indígenas Judicatura Recursos genéticos, conocimientos tradicionales y expresiones culturales tradicionales Economía Financiación Activos intangibles Igualdad de género Salud mundial Cambio climático Política de competencia Objetivos de Desarrollo Sostenible Tecnologías de vanguardia Aplicaciones móviles Deportes Turismo PATENTSCOPE Análisis de patentes Clasificación Internacional de Patentes ARDI - Investigación para la innovación ASPI - Información especializada sobre patentes Base Mundial de Datos sobre Marcas Madrid Monitor Base de datos Artículo 6ter Express Clasificación de Niza Clasificación de Viena Base Mundial de Datos sobre Dibujos y Modelos Boletín de Dibujos y Modelos Internacionales Base de datos Hague Express Clasificación de Locarno Base de datos Lisbon Express Base Mundial de Datos sobre Marcas para indicaciones geográficas Base de datos de variedades vegetales PLUTO Base de datos GENIE Tratados administrados por la OMPI WIPO Lex: leyes, tratados y sentencias de PI Normas técnicas de la OMPI Estadísticas de PI WIPO Pearl (terminología) Publicaciones de la OMPI Perfiles nacionales sobre PI Centro de Conocimiento de la OMPI Informes de la OMPI sobre tendencias tecnológicas Índice Mundial de Innovación Informe mundial sobre la propiedad intelectual PCT - El sistema internacional de patentes ePCT Budapest - El Sistema internacional de depósito de microorganismos Madrid - El sistema internacional de marcas eMadrid Artículo 6ter (escudos de armas, banderas, emblemas de Estado) La Haya - Sistema internacional de diseños eHague Lisboa - Sistema internacional de indicaciones geográficas eLisbon UPOV PRISMA UPOV e-PVP Administration UPOV e-PVP DUS Exchange Mediación Arbitraje Determinación de expertos Disputas sobre nombres de dominio Acceso centralizado a la búsqueda y el examen (CASE) Servicio de acceso digital (DAS) WIPO Pay Cuenta corriente en la OMPI Asambleas de la OMPI Comités permanentes Calendario de reuniones WIPO Webcast Documentos oficiales de la OMPI Agenda para el Desarrollo Asistencia técnica Instituciones de formación en PI Apoyo para COVID-19 Estrategias nacionales de PI Asesoramiento sobre políticas y legislación Centro de cooperación Centros de apoyo a la tecnología y la innovación (CATI) Transferencia de tecnología Programa de Asistencia a los Inventores (PAI) WIPO GREEN PAT-INFORMED de la OMPI Consorcio de Libros Accesibles Consorcio de la OMPI para los Creadores WIPO Translate Conversión de voz a texto Asistente de clasificación Estados miembros Observadores Director general Actividades por unidad Oficinas en el exterior Ofertas de empleo Adquisiciones Resultados y presupuesto Información financiera Supervisión
Arabic English Spanish French Russian Chinese
Leyes Tratados Sentencias Consultar por jurisdicción

Unión Europea

TRT/EU-UPC/001

Atrás

Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht

C_2013175NL.01000101.xml

20.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 175/1


OVEREENKOMST

betreffende een eengemaakt octrooigerecht

2013/C 175/01

DE OVEREENKOMSTSLUITENDE LIDSTATEN,

OVERWEGENDE dat samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie op het gebied van octrooien aanzienlijk bijdraagt tot het integratieproces in Europa, in het bijzonder door de totstandbrenging van een interne markt binnen de Europese Unie, gekenmerkt door het vrije verkeer van goederen en diensten, en de invoering van een stelsel ter voorkoming van concurrentievervalsing in de interne markt;

OVERWEGENDE dat de gefragmenteerde markt voor octrooien en de aanzienlijke verschillen in rechterlijk bestel tussen de lidstaten ten koste gaan van innovatie, met name bij kleine en middelgrote ondernemingen, die moeite ondervinden hun octrooirechten te doen gelden en zich te verdedigen tegen ongegronde vorderingen en vorderingen betreffende octrooien die nietig verklaard zouden moeten worden;

OVERWEGENDE dat het Europees Octrooiverdrag (EOV), dat door alle lidstaten van de Europese Unie is bekrachtigd, één enkele procedure voor het verlenen van Europese octrooien door het Europees Octrooibureau voorschrijft;

OVERWEGENDE dat octrooihouders krachtens Verordening (EU) nr. 1257/2012 (1) voor hun Europese octrooien eenheidswerking kunnen vragen zodat zij eenheidsoctrooibescherming krijgen in de lidstaten van de Europese Unie die deelnemen aan de nauwere samenwerking;

GELEID DOOR DE WENS de handhaving van octrooien en het verweer tegen ongegronde vorderingen en octrooien die nietig zouden moeten worden verklaard, te verbeteren en de rechtszekerheid te vergroten door het instellen van een eengemaakt octrooigerecht voor geschillen over inbreuken op en de geldigheid van octrooien;

OVERWEGENDE dat het eengemaakt octrooigerecht zo moet worden opgezet dat het snel zeer deugdelijke beslissingen kan geven, waarbij een redelijk evenwicht tussen de belangen van rechthebbenden en andere partijen wordt betracht, en rekening wordt gehouden met de vereiste evenredigheid en flexibiliteit;

OVERWEGENDE dat het eengemaakt octrooigerecht een rechtbank voor alle overeenkomstsluitende lidstaten moet zijn en zo onderdeel moet worden van hun rechterlijk bestel, met uitsluitende bevoegdheid inzake Europese octrooien met eenheidswerking en inzake Europese octrooien die worden verleend overeenkomstig de bepalingen van het EOV;

OVERWEGENDE dat het Hof van Justitie van de Europese Unie ervoor moet zorgen dat de rechtsorde van de Unie eenvormig blijft en dat het primaat van het recht van de Europese Unie gewaarborgd wordt;

HERINNEREND aan de verplichtingen die krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de overeenkomstsluitende lidstaten rusten, zoals de verplichting loyaal samen te werken (artikel 4, lid 3, VEU) en via het eengemaakt octrooigerecht zorg te dragen voor de algehele uitvoering en eerbiediging van het Unierecht op hun grondgebied en de rechterlijke bescherming van de in het Unierecht neergelegde individuele rechten;

OVERWEGENDE dat het eengemaakt octrooigerecht het Unierecht moet eerbiedigen en uitvoeren en, in samenwerking met het Hof van Justitie van de Europese Unie als bewaker van het Unierecht, moet zorgen voor de correcte toepassing en eenvormige uitlegging ervan, in het bijzonder moet het eengemaakt octrooigerecht, in samenwerking met het Hof van Justitie van de Europese Unie, het Europees recht correct uitleggen door te steunen op de jurisprudentie van het Hof en overeenkomstig artikel 267 VWEU prejudiciële beslissingen te vragen;

OVERWEGENDE dat de overeenkomstsluitende lidstaten, conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake niet-contractuele aansprakelijkheid, aansprakelijk moeten zijn voor schade ten gevolge van inbreuken op het Unierecht door het eengemaakt octrooigerecht, zoals het verzuim een zaak met het oog op een prejudiciële beslissing naar het Hof van Justitie van de Europese Unie te verwijzen;

OVERWEGENDE dat inbreuken op het Unierecht door het eengemaakt octrooigerecht, zoals het verzuim het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing te verzoeken, rechtstreeks worden toegerekend aan de overeenkomstsluitende lidstaten, waartegen dus op grond van de artikelen 258, 259 en 260 VWEU een inbreukprocedure kan worden aangespannen om het primaat van het Unierecht te doen handhaven en de correcte toepassing ervan te verzekeren;

HERINNEREND AAN het primaat van het Unierecht, omvattende het VEU, het VWEU, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de algemene beginselen van het Unierecht, die het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft ontwikkeld — in het bijzonder het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel en op een eerlijke en openbare behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank — de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het afgeleid Unierecht;

OVERWEGENDE dat elke lidstaat van de Europese Unie tot deze overeenkomst moet kunnen toetreden. Lidstaten die hebben besloten niet deel te nemen aan de nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming mogen aan deze overeenkomst deelnemen met betrekking tot Europese octrooien die voor hun grondgebied zijn verleend;

OVERWEGENDE dat deze overeenkomst in werking dient te treden op de laatste van de volgende data: op 1 januari 2014, of op de eerste dag van de vierde maand na de dertiende nederlegging — op voorwaarde dat tot de overeenkomstsluitende lidstaten die hun bekrachtigings- of toetredingsakte zullen hebben nedergelegd de drie staten behoren met het grootste aantal geldende Europese octrooien in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de overeenkomst wordt ondertekend — of op de eerste dag van de vierde maand na de datum van inwerkingtreding van de wijzigingen in Verordening (EU) nr. 1215/2012 (2) inzake de verhouding van de verordening tot deze overeenkomst,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

DEEL I

ALGEMENE EN INSTITUTIONELE BEPALINGEN

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Eengemaakt octrooigerecht

Een eengemaakt octrooigerecht voor de beslechting van geschillen over Europese octrooien en Europese octrooien met eenheidswerking wordt ingesteld.

Het eengemaakt octrooigerecht is een gerecht voor de overeenkomstsluitende lidstaten en valt dus onder de Unierechtelijke verplichtingen die op de nationale gerechten van de overeenkomstsluitende lidstaten rusten.

Artikel 2

Definities

In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a)

„Gerecht”, het eengemaakt octrooigerecht dat bij deze overeenkomst wordt ingesteld;

b)

„lidstaat”, een lidstaat van de Europese Unie;

c)

„overeenkomstsluitende lidstaat”: een lidstaat die partij is bij deze overeenkomst;

d)

„EOV”, het Verdrag van 5 oktober 1973 inzake de verlening van Europese octrooien, zoals gewijzigd;

e)

„Europees octrooi”, een octrooi dat wordt verleend overeenkomstig de bepalingen van het EOV en dat geen eenheidswerking heeft krachtens Verordening (EU) nr. 1257/2012;

f)

„Europees octrooi met eenheidswerking”, een octrooi dat wordt verleend overeenkomstig de bepalingen van het EOV en dat eenheidswerking heeft krachtens Verordening (EU) nr. 1257/2012;

g)

„octrooi”, een Europees octrooi en/of een Europees octrooi met eenheidswerking;

h)

„aanvullend beschermingscertificaat”, een aanvullend beschermingscertificaat, verleend op grond van Verordening (EG) nr. 469/2009 (3) of van Verordening (EG) nr. 1610/96 (4);

i)

„statuut”, het in bijlage I vervatte statuut van het Octrooigerecht, dat integraal onderdeel van deze overeenkomst vormt;

j)

„Reglement voor de procesvoering”, het reglement voor de procesvoering van het Gerecht, vastgesteld overeenkomstig artikel 41.

Artikel 3

Werkingssfeer

Deze overeenkomst is van toepassing op:

a)

het Europees octrooi met eenheidswerking;

b)

het voor een door een octrooi beschermd product afgegeven aanvullend beschermingscertificaat;

c)

het Europees octrooi dat nog niet is verstreken op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst, of dat na die datum is verleend, onverminderd artikel 83, en

d)

de aanvraag voor een Europees octrooi die nog in behandeling is op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst, of na die datum is ingediend, onverminderd artikel 83.

Artikel 4

Rechtsvorm

1.   In elke overeenkomstsluitende lidstaat bezit het Gerecht rechtspersoonlijkheid en de ruimste handelingsbevoegdheid die bij de wetgeving van die staat aan rechtspersonen wordt verleend.

2.   Het Gerecht wordt vertegenwoordigd door de president van het Hof van beroep, die overeenkomstig het statuut wordt verkozen.

Artikel 5

Aansprakelijkheid

1.   De contractuele aansprakelijkheid van het Gerecht wordt beheerst door het op het contract toepasselijke recht, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 593/2008 (5) (Rome I), indien van toepassing, of bij ontstentenis daarvan overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van het gerecht waarbij de zaak aanhangig is gemaakt.

2.   De niet-contractuele aansprakelijkheid van het Gerecht voor de door het Gerecht of door het personeel bij de ambtsuitoefening veroorzaakte schade, voor zover het geen burger- of handelsrechtelijke zaak in de zin van Verordening (EG) nr. 864/2007 (6) (Rome II) betreft, wordt beheerst door het recht van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de schade is ontstaan. Deze bepaling laat de toepassing van artikel 22 onverlet.

3.   De rechtbank die bevoegd is om kennis te nemen van de in lid 2 bedoelde geschillen is een rechterlijke instantie van de overeenkomstsluitende staat waar de schade in de zin van lid 2 is opgetreden.

HOOFDSTUK II

Institutionele bepalingen

Artikel 6

Het Gerecht

1.   Het Gerecht bestaat uit een Gerecht van eerste aanleg, een Hof van beroep en een griffie.

2.   Het Gerecht vervult de bij deze overeenkomst toegekende taken.

Artikel 7

Het Gerecht van eerste aanleg

1.   Het Gerecht van eerste aanleg bestaat uit een centrale afdeling en lokale en regionale afdelingen.

2.   De centrale afdeling zetelt in Parijs en heeft afdelingen in Londen en München. De zaken voor de centrale afdeling worden verdeeld overeenkomstig bijlage II, die integraal onderdeel is van deze overeenkomst.

3.   Een overeenkomstsluitende lidstaat kan, op zijn verzoek, overeenkomstig het statuut op zijn grondgebied een lokale afdeling laten oprichten. De overeenkomstsluitende lidstaat waar een lokale afdeling wordt gevestigd, bepaalt de zetel van die afdeling.

4.   Op verzoek van een overeenkomstsluitende lidstaat wordt in die staat een aanvullende lokale afdeling opgericht per honderd octrooizaken die zijn ingeleid gedurende elk van de drie opeenvolgende jaren voor of na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst. In een overeenkomstsluitende lidstaat zijn ten hoogste vier lokale afdelingen gevestigd.

5.   Overeenkomstig het statuut wordt voor twee of meer overeenkomstsluitende lidstaten op hun verzoek een regionale afdeling opgericht. Zij bepalen de zetel van de afdeling. De regionale afdeling kan zaken op meerdere locaties behandelen.

Artikel 8

Samenstelling van de kamers van het Gerecht van eerste aanleg

1.   Elke kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft een multinationale samenstelling. Onverminderd lid 5 en artikel 33, lid 3, onder a), telt zij drie rechters.

2.   Elke kamer van een lokale afdeling in een overeenkomstsluitende lidstaat waar gedurende drie opeenvolgende jaren voor of na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst gemiddeld minder dan vijftig octrooizaken per kalenderjaar zijn ingeleid, telt één juridisch geschoolde rechter die onderdaan is van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de lokale afdeling zetelt, en twee juridisch geschoolde rechters die geen onderdaan zijn van die overeenkomstsluitende lidstaat en die overeenkomstig artikel 18, lid 3, per zaak uit de pool van rechters worden toegewezen.

3.   Onverminderd het bepaalde in lid 2, telt elke kamer van een lokale afdeling in een overeenkomstsluitende lidstaat waar gedurende drie opeenvolgende jaren voor of na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst gemiddeld vijftig of meer octrooizaken per kalenderjaar zijn ingeleid, twee juridisch geschoolde rechters die onderdaan zijn van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de lokale afdeling zetelt, en één juridisch geschoolde rechter die geen onderdaan is van die overeenkomstsluitende lidstaat en die overeenkomstig artikel 18, lid 3, uit de pool van rechters wordt toegewezen. Deze derde rechter blijft aan de lokale afdeling verbonden, indien dat in geval van een hoge werklast met het oog op de efficiëntie is vereist.

4.   Elke kamer van een regionale afdeling telt twee juridisch geschoolde rechters die worden gekozen uit een regionale lijst en die onderdaan zijn van de betrokken overeenkomstsluitende lidstaten, en één juridisch geschoolde rechter die geen onderdaan van een van die lidstaten is en die overeenkomstig artikel 18, lid 3 uit de pool van rechters wordt toegewezen.

5.   Op verzoek van een der partijen, verzoekt een kamer van een lokale of regionale afdeling de President van het Gerecht van eerste aanleg om overeenkomstig artikel 18, lid 3, uit de pool van rechters een bijkomende technisch geschoolde rechter met toepasselijke kwalificaties en ervaring toe te wijzen. Voorts kan een kamer van een lokale of regionale afdeling, na de partijen te hebben gehoord, in voorkomend geval op eigen initiatief een dergelijk verzoek doen.

In geval van toewijzing van een dergelijke technisch geschoolde rechter mag geen technisch geschoold rechter op grond van artikel 33, lid 3, onder a), worden toegewezen.

6.   Elke kamer van de centrale afdeling telt twee juridisch geschoolde rechters die onderdaan zijn van verschillende overeenkomstsluitende lidstaten, en één technisch geschoolde rechter met toepasselijke kwalificaties en ervaring die overeenkomstig artikel 18, lid 3 uit de pool van rechters wordt toegewezen. Elke kamer van de centrale afdeling die vorderingen in de zin van artikel 32, lid 1, onder i), behandelt, telt echter drie juridisch geschoolde rechters die onderdaan zijn van verschillende overeenkomstsluitende lidstaten.

7.   Onverminderd de leden 1 tot en met 6, kunnen de partijen er overeenkomstig het reglement voor de procesvoering mee instemmen dat hun zaak door één juridisch geschoolde rechter wordt behandeld.

8.   Elke kamer van het Gerecht van eerste aanleg wordt voorgezeten door een juridisch geschoolde rechter.

Artikel 9

Het Hof van beroep

1.   Elke kamer van het Hof van beroep heeft een multinationale samenstelling en telt vijf rechters. Zij telt drie juridisch geschoolde rechters die onderdaan zijn van verschillende overeenkomstsluitende lidstaten en twee technisch geschoolde rechters met toepasselijke kwalificaties en ervaring. Die technisch geschoolde rechters worden overeenkomstig artikel 18 door de president van het Hof van beroep uit de pool van rechters aan de kamer toegewezen.

2.   Niettegenstaande lid 1 telt elke kamer die vorderingen in de zin van artikel 32, lid 1, onder i), behandelt, drie juridisch geschoolde rechters die onderdaan zijn van verschillende overeenkomstsluitende lidstaten.

3.   Elke kamer van het Hof van beroep wordt voorgezeten door een juridisch geschoolde rechter.

4.   De kamers van het Hof van beroep worden ingesteld overeenkomstig het statuut.

5.   Het Hof van beroep heeft zijn zetel in Luxemburg.

Artikel 10

De griffie

1.   In de zetel van het Hof van beroep wordt een griffie ingesteld. Zij staat onder leiding van de griffier en vervult de haar overeenkomstig het statuut toegewezen taken. Het door de griffie bijgehouden register is voor het publiek toegankelijk volgens de voorwaarden van deze overeenkomst en het reglement voor de procesvoering.

2.   Bij elke afdeling van het Gerecht van eerste aanleg wordt een subalterne griffie ingesteld.

3.   De griffie houdt een register van alle zaken voor het Gerecht. Elke zaak wordt bij de registratie door de subalterne griffie ter kennis gebracht van de centrale griffie.

4.   Het Gerecht benoemt overeenkomstig artikel 22 van het statuut de griffier en stelt de dienstvoorschriften vast.

Artikel 11

Comités

Een administratief comité, een begrotingscomité en een raadgevend comité worden opgericht, die ervoor zorgen dat deze overeenkomst daadwerkelijk wordt uitgevoerd en toegepast. Zij verrichten met name de in deze overeenkomst en het statuut bepaalde taken.

Artikel 12

Het administratief comité

1.   In het administratief comité heeft een vertegenwoordiger van elke overeenkomstsluitende lidstaat zitting. De Europese Commissie wordt in de vergaderingen van het administratief comité als waarnemer vertegenwoordigd.

2.   Elke overeenkomstsluitende lidstaat heeft één stem.

3.   Tenzij in deze overeenkomst of het statuut anders is bepaald, besluit het administratief comité bij meerderheid van drie vierde van de vertegenwoordigde en aan de stemming deelnemende overeenkomstsluitende lidstaten.

4.   Het administratief comité stelt zijn reglement van orde vast.

5.   Het administratief comité kiest‚ voor een termijn van drie jaar‚ uit zijn midden de voorzitter. Deze termijn kan worden verlengd.

Artikel 13

Het Begrotingscomité

1.   Het begrotingscomité is samengesteld uit een vertegenwoordiger van elke overeenkomstsluitende lidstaat.

2.   Elke overeenkomstsluitende lidstaat heeft één stem.

3.   Het begrotingscomité besluit bij gewone meerderheid van de vertegenwoordigers van de overeenkomstsluitende lidstaten. De begroting wordt evenwel bij meerderheid van drie vierde van de vertegenwoordigers van de overeenkomstsluitende lidstaten vastgesteld.

4.   Het begrotingscomité stelt zijn reglement van orde vast.

5.   Het begrotingscomité kiest‚ voor een termijn van drie jaar‚ uit zijn midden de voorzitter. Deze termijn kan worden verlengd.

Artikel 14

Het raadgevend comité

1.   Het raadgevend comité:

a)

helpt het administratief comité bij de voorbereiding van de benoeming van rechters van het Gerecht;

b)

stelt aan het in artikel 15 van het statuut bedoelde presidium richtsnoeren voor het in artikel 19 bedoelde opleidingsprogramma voor rechters voor, en

c)

dient het administratief comité van advies over de in artikel 48, lid 2, bedoelde criteria waaraan de kwalificaties moeten voldoen.

2.   Het raadgevend comité bestaat uit octrooirechters en juristen die als uiterst kundig bekend staan op het gebied van het octrooirecht en de behandeling van octrooigeschillen. Zij worden volgens de bij het statuut vastgestelde procedure voor een termijn van zes jaar benoemd. Deze termijn kan worden verlengd.

3.   Het raadgevend comité wordt met aandacht voor een breed spectrum aan deskundigheid en met vertegenwoordiging van elk van de overeenkomstsluitende lidstaten samengesteld. De leden van het raadgevend comité verrichten hun taken geheel onafhankelijk en zijn niet gebonden aan aanwijzingen.

4.   Het raadgevend comité stelt zijn reglement van orde vast.

5.   Het administratief comité kiest‚ voor een termijn van drie jaar‚ uit zijn midden de voorzitter. Deze termijn kan worden verlengd.

HOOFDSTUK III

De rechters van het Gerecht

Artikel 15

Selectiecriteria voor de benoeming van rechters

1.   Het Gerecht bestaat uit juridisch en uit technisch geschoolde rechters. De rechters moeten aan de hoogste bekwaamheidsnormen voldoen en bewezen ervaring met de behandeling van octrooigeschillen hebben.

2.   De juridisch geschoolde rechters beschikken over de nodige kwalificaties om benoemd te worden in een rechterlijk ambt in een overeenkomstsluitende lidstaat.

3.   De technisch geschoolde rechters bezitten een universitair diploma en bewezen deskundigheid op een bepaald technologisch gebied. Zij hebben tevens een bewezen kennis van het burgerlijk recht en het burgerlijk procesrecht die van pas komt in octrooigeschillen.

Artikel 16

Benoemingsprocedure

1.   Het raadgevend comité stelt een lijst op van de kandidaten die het meest geschikt zijn om overeenkomstig het statuut tot rechter van het Gerecht te worden benoemd.

2.   Op basis van de lijst benoemt het administratief comité in onderlinge overeenstemming de rechters van het Gerecht.

3.   De uitvoeringsbepalingen betreffende de benoeming van de rechters worden in het statuut opgenomen.

Artikel 17

Rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid

1.   Het Gerecht, de rechters en de griffier genieten rechterlijke onafhankelijkheid. Zij zijn bij de ambtsuitoefening niet gebonden aan aanwijzingen.

2.   Juridisch geschoolde en technisch geschoolde rechters die voltijdrechter zijn, mogen geen andere, al dan niet bezoldigde beroepswerkzaamheid verrichten, tenzij het administratief comité een uitzondering toestaat.

3.   Onverminderd lid 2 sluit de uitoefening van het ambt van rechter de uitoefening van andere rechterlijke functies op nationaal niveau niet uit.

4.   De uitoefening van het ambt van technisch geschoolde rechter in deeltijd sluit de uitoefening van een andere functie niet uit, mits er geen belangenconflict bestaat.

5.   In geval van een belangenconflict neemt de betrokken rechter niet deel aan de procedure. De regels inzake belangenconflicten worden in het statuut opgenomen.

Artikel 18

Pool van rechters

1.   Overeenkomstig het statuut wordt een pool van rechters gevormd.

2.   De pool van rechters bestaat uit alle juridisch geschoolde en technisch geschoolde rechters van het Gerecht van eerste aanleg die in voltijd of deeltijd rechter bij het Gerecht zijn. De pool van rechters bevat per technologisch gebied ten minste één technisch geschoolde rechter met passende kwalificaties en ervaring. De technische geschoolde rechters uit de pool van rechters staan ook ter beschikking van het Hof van beroep.

3.   In de gevallen waarin zulks in deze overeenkomst of het statuut is bepaald, worden de rechters door de president van het Gerecht van eerste aanleg uit de pool van rechters aan de betrokken afdeling toegewezen. De toewijzing van rechters geschiedt op basis van hun juridische of technische deskundigheid, talenkennis en passende ervaring. De toewijzing van rechters garandeert dat in alle kamers van het Gerecht van eerste aanleg dezelfde kwaliteit van het werk en hetzelfde hoge niveau van juridische en technische deskundigheid geldt.

Artikel 19

Opleidingsprogamma

1.   Een opleidingsprogramma voor rechters wordt opgezet (de nadere gegevens staan in het statuut) opdat de beschikbare deskundigheid inzake octrooigeschillen wordt verbeterd en uitgebreid en deze specifieke kennis en ervaring over een groot geografisch gebied worden verspreid. De voor het programma benodigde voorzieningen bevinden zich in Boedapest.

2.   Het opleidingsprogramma omvat in het bijzonder:

a)

stages in nationale octrooigerechten of afdelingen van het Gerecht van eerste aanleg waarin een aanzienlijk aantal octrooigeschillen worden behandeld;

b)

verbetering van de talenkennis;

c)

technische aspecten van het octrooirecht;

d)

de verspreiding van kennis en ervaring op het gebied van civielrechtelijke procedures ten behoeve van technisch geschoolde rechters;

e)

de voorbereiding van kandidaat-rechters.

3.   Het opleidingsprogramma zal voorzien in permanente opleiding. Regelmatig worden bijeenkomsten van alle rechters van het Gerecht gehouden waarop ontwikkelingen in het octrooirecht worden besproken en de consistentie van de rechtspraak van het Gerecht wordt bewaakt.

HOOFDSTUK IV

Het primaat van het Unierecht, aansprakelijkheid enverantwoordelijkheid van de overeenkomstsluitende lidstaten

Artikel 20

Het primaat van het Unierecht en de eerbieding ervan

Het Gerecht past het Unierecht onverkort toe en eerbiedigt het primaat ervan.

Artikel 21

Verzoek om een prejudiciële beslissing

In het bijzonder overeenkomstig artikel 267 VWEU werkt het Gerecht, als gemeenschappelijk gerecht van alle overeenkomstsluitende lidstaten en als onderdeel van hun rechterlijk bestel, en evenals ieder nationaal gerecht, samen met het Hof van Justitie van de Europese Unie aan de correcte toepassing en eenvormige uitlegging van het Unierecht. De beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn bindend voor het Gerecht.

Artikel 22

Aansprakelijkheid voor schade als gevolg van inbreuken op het Unierecht

1.   De overeenkomstsluitende lidstaten zijn, overeenkomstig het Unierecht inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid van de lidstaten voor schade veroorzaakt door hun gerechten die het Unierecht schenden, gezamenlijk en ieder afzonderlijk aansprakelijk voor schade die het gevolg is van een inbreuk op het Unierecht door het Hof van beroep.

2.   De schadevordering wordt ingesteld tegen de overeenkomstsluitende lidstaat waar de eiser zijn verblijfplaats of hoofdvestiging of, bij ontstentenis daarvan, zijn vestiging heeft, bij de bevoegde instantie van die lidstaat. Als de eiser geen verblijfplaats of hoofdvestiging noch, bij ontstentenis daarvan, een vestiging heeft in een overeenkomstsluitende lidstaat, kan hij de vordering instellen tegen de overeenkomstsluitende lidstaat waar het Hof van beroep zetelt, bij de bevoegde instantie van die lidstaat.

De bevoegde instantie past de lex fori, met uitzondering van het internationaal privaatrecht, toe in alle aangelegenheden kwesties die niet door het Unierecht of deze overeenkomst worden geregeld. De eiser heeft recht op het gehele bedrag aan schadevergoeding dat is toegekend door de bevoegde instantie van de overeenkomstsluitende lidstaat waartegen de vordering was ingesteld.

3.   De overeenkomstsluitende lidstaat die schadevergoeding heeft betaald, kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 37, leden 3 en 4, naar evenredigheid regres nemen op de andere overeenkomstsluitende lidstaten. Het regres wordt nader geregeld door het administratief comité.

Artikel 23

Aansprakelijkheid van de overeenkomstsluitende lidstaten

De handelingen van het Gerecht worden rechtstreeks toegerekend aan elk van de overeenkomstsluitende lidstaten afzonderlijk, ook voor de toepassing van de artikelen 258, 259 en 260 VWEU, en aan alle overeenkomstsluitende lidstaten gezamenlijk.

HOOFDSTUK V

Rechtsbronnen en materieel recht

Artikel 24

Rechtsbronnen

1.   Geheel in overeenstemming met artikel 20 beslist het Gerecht, in zaken die op grond van deze overeenkomst aanhangig zijn gemaakt, op grond van:

a)

het Unierecht, inclusief Verordening (EU) nr. 1257/2012 en Verordening (EU) nr. 1260/2012 (7);

b)

deze overeenkomst;

c)

het EOV;

d)

andere internationale overeenkomsten die toepasselijk zijn op octrooien en bindend zijn voor alle overeenkomstsluitende lidstaten, en

e)

het nationaal recht.

2.   Voor zover het Gerecht beslist op grond van het nationaal recht van de overeenkomstsluitende lidstaten en, indien nodig, van andere staten, wordt het toepasselijke recht bepaald:

a)

door de rechtstreeks toepasselijke bepalingen van Unierecht die regels van internationaal privaatrecht bevatten, of

b)

bij ontstentenis van rechtstreeks toepasselijke bepalingen van Unierecht of, indien het Unierecht niet van toepassing is, door internationale regelgeving die voorschriften van internationaal privaatrecht bevat, of

c)

bij ontstentenis van de onder a) en b) bedoelde bepalingen, door de door het Gerecht aangewezen nationale regels van internationaal privaatrecht.

3.   Het recht van niet-overeenkomstsluitende staten is van toepassing indien het op grond van de in lid 2 bedoelde regels is aangewezen, in het bijzonder met betrekking tot de artikelen 25 tot en met 28, 54, 55, 64, 68 en 72.

Artikel 25

Recht om de directe toepassing van de uitvinding te verbieden

Een octrooi verleent de houder ervan het recht om iedere derde die hiertoe niet de toestemming van de houder heeft verkregen, het volgende te verbieden:

a)

een product waarop het octrooi betrekking heeft, te vervaardigen, aan te bieden, in de handel te brengen, te gebruiken, dan wel met dat doel in te voeren of in voorraad te hebben;

b)

een werkwijze waarop het octrooi betrekking heeft, toe te passen of, indien de derde weet of behoorde te weten dat toepassing van de werkwijze zonder toestemming van de octrooihouder verboden is, aan te bieden voor toepassing op het grondgebied van de overeenkomstsluitende lidstaten waar dat octrooi werking heeft;

c)

een product dat rechtstreeks is vervaardigd volgens de werkwijze waarop het octrooi betrekking heeft, aan te bieden, in de handel te brengen, te gebruiken, of met dat doel in te voeren of in voorraad te hebben.

Artikel 26

Recht om de indirecte toepassing van de uitvinding te verbieden

1.   Een octrooi verleent de houder het recht om iedere derde die hiertoe niet de toestemming van de houder heeft verkregen, te verbieden in de overeenkomstsluitende lidstaten waar het octrooi werking heeft, aan een ander dan degene die gerechtigd is de geoctrooieerde uitvinding toe te passen, middelen die een wezenlijk bestanddeel van de uitvinding betreffen, voor de toepassing van die uitvinding aan te bieden of te leveren, indien de derde weet of behoorde te weten dat deze middelen voor die toepassing geschikt en bestemd zijn.

2.   Lid 1 geldt niet indien de daarin bedoelde middelen algemeen in de handel verkrijgbare producten zijn, met uitzondering van het geval dat de derde degene aan wie hij levert, aanzet tot het verrichten van een krachtens artikel 25 verboden handeling.

3.   Hij die de in artikel 27, onder a) tot en met e), bedoelde handelingen verricht, wordt niet geacht in de zin van lid 1 gerechtigd te zijn de uitvinding toe te passen.

Artikel 27

Beperking van de werking van een octrooi

De uit een octrooi voortvloeiende rechten zijn niet van toepassing op:

a)

in de particuliere sfeer en zonder commerciële doeleinden verrichte handelingen;

b)

proefnemingen die het voorwerp van de geoctrooieerde uitvinding betreffen;

c)

het gebruik van biologisch materiaal voor het kweken, of ontdekken en ontwikkelen van andere gewasvariëteiten;

d)

handelingen die zijn toegestaan op grond van artikel 13, lid 6 van Richtlijn 2001/82/EG (8) of artikel 10, lid 6 van Richtlijn 2001/83/EG (9), met betrekking tot een octrooi voor het product in de zin van een van deze richtlijnen;

e)

de bereiding voor direct gebruik ten behoeve van individuele gevallen op medisch voorschrift van geneesmiddelen door apotheken, of handelingen betreffende de aldus bereide geneesmiddelen;

f)

het gebruik van de geoctrooieerde uitvinding aan boord van schepen van andere landen van de Internationale Unie tot bescherming van de industriële eigendom (Unie van Parijs) of van andere leden van de Wereldhandelsorganisatie dan de overeenkomstsluitende lidstaten waar het octrooi werking heeft, in het schip zelf, de machines, het scheepswant, de tuigage en andere bijbehorende zaken, ingeval die schepen zich tijdelijk of per ongeluk in de wateren van een overeenkomstsluitende lidstaat begeven waar het octrooi werking heeft, mits dit gebruik uitsluitend ten behoeve van het schip plaatsvindt;

g)

het gebruik van de geoctrooieerde uitvinding bij de bouw of het gebruik van luchtvaartuigen of landvoertuigen of andere middelen van vervoer van andere landen van de Internationale Unie tot bescherming van de industriële eigendom (Unie van Parijs) of van andere leden van de Wereldhandelsorganisatie dan de overeenkomstsluitende lidstaten waar dat octrooi werking heeft, of van toebehoren van deze luchtvaartuigen of landvoertuigen, ingeval zij zich tijdelijk of per ongeluk op het grondgebied van een overeenkomstsluitende lidstaat begeven waar dat octrooi werking heeft;

h)

de handelingen vermeld in artikel 27 van het Verdrag van 7 december 1944 (10) inzake de internationale burgerlijke luchtvaart, ingeval deze handelingen betrekking hebben op een luchtvaartuig van een ander land dat partij is bij dat Verdrag dan een overeenkomstsluitende lidstaat waar dat octrooi werking heeft;

i)

het gebruik door een landbouwer van zijn oogst voor de voortplanting of vermenigvuldiging door hem in zijn eigen bedrijf, op voorwaarde dat het plantaardig voortplantingsmateriaal voor gebruik in de landbouw aan de landbouwer is verkocht of anderszins verhandeld door of met instemming van de houder van het octrooi. De draagwijdte en de voorwaarden voor dit gebruik zijn bepaald in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 2100/94 (11);

j)

het gebruik voor landbouwdoeleinden, door een landbouwer, van vee dat onder octrooibescherming valt, op voorwaarde dat het fokvee of ander dierlijk fokmateriaal door de octrooihouder of met zijn instemming aan de landbouwer is verkocht of anderszins is verhandeld. Dit gebruik omvat het beschikbaar stellen van het dier of ander dierlijk fokmateriaal met het oog op de activiteit van de landbouwer, doch niet de verkoop daarvan in het kader van of ten behoeve van een commerciële reproductieve bedrijvigheid;

k)

de handelingen en het gebruik van de verkregen informatie, toegestaan op grond van de artikelen 5 en 6 van Richtlijn 2009/24/EG (12) van de Raad, met name de bepalingen inzake decompilatie en compatibiliteit, en

n( �/p>

de handelingen die overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 98/44/EG (13) zijn toegestaan.

Artikel 28

Recht van voorgebruik van de uitvinding

Eenieder die, indien voor een uitvinding een nationaal octrooi was verleend, in een overeenkomstsluitende lidstaat een recht op grond van voorgebruik van die uitvinding of een recht van persoonlijk bezit van die uitvinding zou hebben gehad, geniet in die overeenkomstsluitende lidstaat dezelfde rechten met betrekking tot een octrooi voor dezelfde uitvinding.

Artikel 29

Uitputting van de aan het Europees octrooi verbonden rechten

De aan het Europees octrooi verbonden rechten strekken zich niet uit tot handelingen die met betrekking tot een product worden verricht nadat het in de Unie door of met toestemming van de octrooihouder in de handel is gebracht, tenzij de octrooihouder zich op legitieme gronden tegen verdere verkoop van het product kan verzetten.

Artikel 30

Effecten van aanvullende beschermingscertificaten

Een aanvullend beschermingscertificaat verleent dezelfde rechten als een octrooi en op een dergelijk certificaat zijn dezelfde beperkingen en verplichtingen van toepassing.

HOOFDSTUK VI

Internationale rechtsmacht en bevoegdheid

Artikel 31

Internationale rechtsmacht

De internationale rechtsmacht van het Gerecht wordt vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1215/2012 of, in voorkomend geval, op grond van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Verdrag van Lugano) (14).

Artikel 32

Bevoegdheid van het Gerecht

1.   Het Gerecht is bij uitsluiting bevoegd om kennis te nemen van:

a)

vorderingen wegens feitelijke inbreuk of dreiging van inbreuk op octrooien en aanvullende beschermingscertificaten, met inbegrip van reconventionele vorderingen betreffende licenties;

b)

vorderingen tot verklaring van niet-inbreuk op octrooien en aanvullende beschermingscertificaten;

c)

vorderingen tot het verkrijgen van voorlopige en bewarende maatregelen of van een verbodsmaatregel;

d)

vorderingen tot nietigverklaring van een octrooi en tot nietigverklaring van het aanvullende beschermingscertificaat;

e)

reconventionele vorderingen tot nietigverklaring van een octrooi en tot nietigverklaring van het aanvullende beschermingscertificaat;

f)

vorderingen tot schadevergoeding op grond van de voorlopige bescherming die wordt verleend door een gepubliceerde Europese octrooiaanvraag;

g)

vorderingen in verband met het gebruik van de uitvinding voordat het octrooi is verleend of met het recht dat stoelt op voorgebruik van de uitvinding;

h)

vorderingen tot vergoeding voor licenties op grond van artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1257/2012, en

i)

vorderingen met betrekking tot besluiten van het Europees Octrooibureau bij het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1257/2012.

2.   De nationale gerechten van de overeenkomstsluitende lidstaten blijven bevoegd ter zake van vorderingen betreffende octrooien en aanvullende beschermingscertificaten die buiten de exclusieve bevoegdheid van het Gerecht vallen.

Artikel 33

Bevoegdheid van de afdelingen van het Gerecht van eerste aanleg

1.   Onverminderd lid 7, worden de in artikel 32, lid 1, onder a), c), f) en g), bedoelde vorderingen aanhangig gemaakt bij:

a)

de lokale afdeling die is ondergebracht in de overeenkomstsluitende lidstaat waar de feitelijke inbreuk of dreigende inbreuk zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, of de regionale afdeling waaraan die overeenkomstsluitende lidstaat deelneemt, of

b)

de lokale afdeling die is ondergebracht in de overeenkomstsluitende lidstaat waar de verweerder of een van de verweerders zijn verblijfplaats of hoofdvestiging heeft of, bij ontstentenis daarvan, zijn vestiging heeft, of de regionale afdeling waaraan die overeenkomstsluitende lidstaat deelneemt. Tegen meerdere verweerders kan alleen een vordering worden ingesteld als zij tot elkaar in een commerciële relatie staan en de vordering op dezelfde vermeende inbreuk betrekking heeft.

Overeenkomstig de eerste alinea, onder b), worden de vorderingen, bedoeld in artikel 32, lid 1, onder h), bij de lokale of regionale afdeling ingesteld.

Vorderingen tegen verweerders die hun verblijfplaats of hoofdvestiging of, bij ontstentenis daarvan, hun vestiging buiten het grondgebied van de overeenkomstsluitende lidstaten hebben, worden overeenkomstig punt a) van de eerste alinea bij de lokale of regionale afdeling of bij de centrale afdeling ingesteld.

Indien de betrokken overeenkomstsluitende lidstaat niet het gastland van een lokale afdeling is en niet aan een regionale afdeling deelneemt, wordt de vordering bij de centrale afdeling ingesteld.

2.   Indien een vordering, bedoeld in artikel 32, lid 1, onder a), c), f), g) en h), aanhangig is bij een afdeling van het Gerecht van eerste aanleg, mag een dergelijke vordering tussen dezelfde partijen met betrekking tot hetzelfde octrooi niet bij een andere afdeling worden ingesteld.

Indien een vordering, bedoeld in artikel 32, lid 1, onder a), aanhangig is bij een regionale afdeling en de inbreuk is gepleegd op het grondgebied van drie of meer regionale afdelingen, verwijst de regionale afdeling de zaak op verzoek van de verweerder naar de centrale afdeling.

Als een vordering tussen dezelfde partijen over hetzelfde octrooi bij verscheidene afdelingen aanhangig zijn, is de afdeling waar de vordering het eerst aanhangig is gemaakt bevoegd voor de gehele zaak, en verklaren de afdelingen waar de vordering later is ingesteld deze overeenkomstig het reglement voor de procesvoering niet-ontvankelijk.

3.   In het geval van een vordering wegens inbreuk, bedoeld in artikel 32, lid 1, onder e), kan een reconventionele vordering tot nietigverklaring, in de zin van artikel 32, lid 1, onder a),worden ingesteld. De betrokken lokale of regionale afdeling heeft, na de partijen te hebben gehoord, de keuze om:

a)

zowel de vordering wegens inbreuk als de reconventionele vordering tot nietigverklaring te behandelen en de president van het Gerecht van eerste aanleg te verzoeken om overeenkomstig artikel 18, lid 3, uit de pool van rechters een technisch geschoolde rechter met toepasselijke kwalificaties en ervaring toe te wijzen;

b)

de reconventionele vordering tot nietigverklaring naar de centrale afdeling te verwijzen en de inbreukprocedure te behandelen of op te schorten, of

c)

met goedvinden van de partijen de zaak ter afdoening naar de centrale afdeling te verwijzen.

4.   De in artikel 32, lid 1, onder b) en d), bedoelde vorderingen worden bij de centrale afdeling aanhangig gemaakt. Deze vorderingen kunnen echter, indien een vordering wegens inbreuk, in de zin van artikel 32, lid 1, onder a), tussen dezelfde partijen over hetzelfde octrooi bij een lokale of regionale afdeling is ingesteld, uitsluitend bij dezelfde lokale of regionale afdeling worden ingesteld.

5.   Indien bij de centrale afdeling een vordering tot nietigverklaring, in de zin van artikel 32, lid 1, onder d), aanhangig is, kan, overeenkomstig lid 1 van dit artikel, een vordering wegens inbreuk, in de zin van artikel 32, lid 1, onder a), tussen dezelfde partijen met betrekking tot hetzelfde octrooi, bij eender welke afdeling of bij de centrale afdeling worden ingesteld. De betrokken lokale of regionale afdeling heeft de keuze om overeenkomstig lid 3 van dit artikel te handelen.

6.   Een vordering tot verklaring van niet-inbreuk, in de zin van artikel 32, lid 1, onder b), die aanhangig is bij de centrale afdeling, wordt opgeschort indien binnen drie maanden na de datum waarop de vordering bij de centrale afdeling is ingesteld, bij een lokale of regionale afdeling tussen dezelfde partijen of tussen de houder van een exclusieve licentie en de partij die een verklaring van niet-inbreuk vordert, over hetzelfde octrooi een vordering wegens inbreuk, zoals bedoeld in artikel 32, lid 1, onder a), wordt ingesteld.

7.   De partijen kunnen overeenkomen de in artikel 32, lid 1, onder a) tot en met h), bedoelde vorderingen in te stellen bij de afdeling van hun keuze, waaronder de centrale afdeling.

8.   De in artikel 32, lid 1, onder d) en e), bedoelde vorderingen kunnen worden ingesteld zonder dat de aanvrager bij het Europees Octrooibureau oppositie hoeft in te stellen.

9.   De in artikel 32, lid 1, onder i), bedoelde vorderingen worden aanhangig gemaakt bij de centrale afdeling.

10.   Een partij stelt het Gerecht in kennis van elke nietigheids-, beperkings- of oppositieprocedure die, en van elk verzoek om versnelde behandeling dat bij het Europees Octrooibureau aanhangig is. Het Gerecht kan de procedure opschorten indien een spoedige beslissing van het Europees Octrooibureau wordt verwacht.

Artikel 34

Territoriale toepassingsgebied van beslissingen

De beslissingen van het Gerecht hebben, in het geval van een Europees octrooi, gelding op het grondgebied van de overeenkomstsluitende lidstaten waar het Europees octrooi werking heeft.

HOOFDSTUK VII

Octrooibemiddeling en -arbitrage

Artikel 35

Centrum voor octrooibemiddeling en -arbitrage

1.   Een centrum voor octrooibemiddeling en -arbitrage („het Centrum”) wordt opgericht. Het Centrum zetelt in Ljubljana en Lissabon.

2.   Het Centrum voorziet in de behoefte aan bemiddeling en arbitrage bij octrooigeschillen die binnen het toepassingsgebied van deze overeenkomst vallen. Artikel 82 is mutatis mutandis van toepassing op iedere schikking die door gebruikmaking van de faciliteiten van het Centrum, en ook door bemiddeling, wordt bereikt. In de bemiddelings- of arbitrageprocedure kan het octrooi echter niet worden nietig verklaard of beperkt.

3.   Het Centrum stelt de bemiddelings- en arbitrageregels vast.

4.   Het Centrum stelt een lijst van bemiddelaars en scheidsrechters op die de partijen bijstaan bij de beslechting van geschil.

DEEL II

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 36

Begroting van het Gerecht

1.   De begroting van het Gerecht wordt gefinancierd uit de eigen inkomsten van het Gerecht en, ten minste tijdens de in artikel 83 bepaalde overgangsperiode, voor zover nodig uit bijdragen van de overeenkomstsluitende lidstaten. Inkomsten en uitgaven zijn in evenwicht.

2.   De eigen inkomsten van het Gerecht omvatten de griffierechten en andere inkomsten.

3.   De griffierechten worden door het administratief comité bepaald. Zij bestaan uit een vast recht, in combinatie met een waarde-afhankelijk recht boven een van te voren bepaald maximum. De griffierechten worden zo bepaald dat het juiste evenwicht ontstaat tussen het beginsel dat toegang tot de rechter op billijke grondslag moet worden verzekerd, in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen, micro-entiteiten, natuurlijke personen, organisaties zonder winstoogmerk, universiteiten en openbare organisaties voor onderzoek, en de regel dat de partijen in passende mate moeten bijdragen in de gerechtskosten, met inachtneming van het door hen genoten economisch voordeel en de doelstelling van het Gerecht zelf in zijn uitgaven te voorzien en het financiële evenwicht te handhaven. Het niveau van de griffierechten wordt op gezette tijden door het administratief comité geëvalueerd. Gerichte steunmaatregelen voor kleine en middelgrote ondernemingen en micro-entiteiten kunnen worden overwogen.

4.   Als het Gerecht er niet in slaagt de begroting met eigen inkomsten in evenwicht te brengen, worden door de overeenkomstsluitende lidstaten bijzondere financiële bijdragen verstrekt.

Artikel 37

Financiering van het Gerecht

1.   De administratie van het Gerecht wordt, overeenkomstig het statuut, uit de begroting gefinancierd.

Overeenkomstsluitende lidstaten die een lokale afdeling opzetten, treffen daartoe de nodige voorzieningen. Overeenkomstsluitende lidstaten die een regionale afdeling delen, treffen daartoe gezamenlijk de nodige voorzieningen. De overeenkomstsluitende lidstaten waar zich de centrale afdeling, haar afdelingen of het Hof van beroep zetelen, treffen daartoe de nodige voorzieningen. Gedurende een eerste overgangsperiode van zeven jaar, die ingaat op de datum waarop deze overeenkomst in werking treedt, leveren de betrokken overeenkomstsluitende lidstaten ook ondersteunend administratief personeel, onverminderd het statuut van dat personeel.

2.   Op de datum waarop deze overeenkomst in werking treedt betalen de overeenkomstsluitende lidstaten de eerste financiële bijdragen voor de oprichting van het Gerecht.

3.   Tijdens de eerste overgangsperiode van zeven jaar, die ingaat op de datum waarop deze overeenkomst in werking treedt, wordt de bijdrage van iedere overeenkomstsluitende lidstaat die de overeenkomst vóór de inwerkingtreding heeft geratificeerd of ertoe is toegetreden, berekend aan de hand van het aantal Europese octrooien dat op het grondgebied van die lidstaat op de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst werking heeft en het aantal Europese octrooien ten aanzien waarvan er bij nationale gerechten van die staat in de drie jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de overeenkomst vorderingen wegens inbreuk of tot nietigverklaring zijn ingesteld.

Tijdens dezelfde overgangsperiode van zeven jaar worden, ten aanzien van lidstaten die de overeenkomst na de inwerkingtreding bekrachtigen of ertoe toetreden, de bijdragen berekend aan de hand van het aantal Europese octrooien dat op de datum van bekrachtiging of toetreding op het grondgebied van de bekrachtigende of toetredende lidstaat werking heeft en het aantal Europese octrooien ten aanzien waarvan er bij de nationale gerechten van de bekrachtigende of toetredende lidstaat in de drie jaar voorafgaand aan de bekrachtiging of toetreding vorderingen wegens inbreuk of tot nietigverklaring zijn ingesteld.

4.   Zodra het Gerecht, na afloop van de eerste overgangsperiode van zeven jaar, geacht wordt zelf in zijn financiering te voorzien, worden de eventueel benodigde bijdragen van de overeenkomstsluitende lidstaten bepaald volgens de schaal voor de verdeling van jaarlijkse vernieuwingstaksen voor Europese octrooien met eenheidswerking die van toepassing is wanneer de bijdrage nodig is.

Artikel 38

Financiering van het opleidingsprogramma voor rechters

Het opleidingsprogramma voor rechters wordt uit de begroting van het Gerecht gefinancierd.

Artikel 39

Financiering van het Centrum

De administratie van het Centrum wordt uit de begroting van het Gerecht gefinancierd.

DEEL III

ORGANISATORISCHE EN PROCEDUREBEPALINGEN

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 40

Statuut

1.   In het statuut zijn de nadere voorschriften betreffende de organisatie en de werking van het Gerecht vastgelegd.

2.   Het statuut is aan deze overeenkomst gehecht. Het kan, op voorstel van het Gerecht of op voorstel van een overeenkomstsluitende lidstaat na overleg met het Gerecht, bij besluit van het administratief comité worden gewijzigd. Strijdigheid met of wijziging van deze overeenkomst is evenwel niet toegestaan.

3.   Het statuut garandeert dat de werking van het Gerecht op de meest efficiënte en kostenefficiënte wijze wordt georganiseerd en waarborgt toegang tot de rechter op billijke grondslag.

Artikel 41

Reglement voor de procesvoering

1.   In het reglement voor de procesvoering zijn de nadere voorschriften betreffende de procedure voor het Gerecht vastgelegd. De voorschriften zijn in overeenstemming met deze overeenkomst en met het statuut.

2.   Het reglement voor de procesvoering wordt door het administratief comité na breed overleg met de belanghebbenden vastgesteld. Voorafgaandelijk wordt het advies van de Europese Commissie over de verenigbaarheid van het Reglement voor de procesvoering met het Unierecht ingewonnen.

Het reglement kan, op voorstel van het Gerecht en na overleg met de Europese Commissie, bij besluit van het administratief comité worden gewijzigd. Strijdigheid met of wijziging van deze overeenkomst en het statuut is evenwel niet toegestaan.

3.   Het reglement voor de procesvoering garandeert dat de beslissingen van het Gerecht aan de hoogste kwaliteitsnormen voldoen en dat de procedure op de meest efficiënte en kostenefficiënte manier wordt georganiseerd. Het waarborgt een redelijk evenwicht tussen de legitieme belangen van de verschillende partijen. Het zorgt ervoor dat rechters over de nodige beoordelingsmarge beschikken zonder dat de voorspelbaarheid van de procedure voor de partijen in het gedrang komt.

Artikel 42

Evenredigheid en billijkheid

1.   Het Gerecht behandelt de geschillen op een wijze die in verhouding staat tot het belang en de complexiteit ervan.

2.   Het Gerecht ziet erop toe dat de in deze overeenkomst bepaalde regels, procedures en rechtsmiddelen eerlijk en billijk worden toegepast en geen concurrentieverstoring veroorzaken.

Artikel 43

Dossierbeheer

De aanhangige zaken worden door het Gerecht, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering, actief beheerd, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de vrijheid van de partijen zelf het voorwerp van het geding en het bewijsmateriaal te bepalen.

Artikel 44

Elektronische procedures

Het Gerecht maakt, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering, optimaal gebruik van elektronische procedures, zoals elektronische indiening van aanvragen door de partijen, elektronische bewijsvoering, en videoconferenties.

Artikel 45

Openbare procesvoering

De procesvoering is openbaar, tenzij het Gerecht besluit de zaak, voor zover nodig, in het belang van een der partijen of van andere betrokkenen, dan wel in het algemene belang van de rechtsbedeling of de openbare orde, vertrouwelijk te behandelen.

Artikel 46

Handelingsbevoegdheid

Iedere natuurlijke persoon en iedere rechtspersoon of daarmee gelijkgestelde instantie, die op grond van het nationale recht gerechtigd is een procedure aan te spannen, is bevoegd om voor het Gerecht als partij op te treden.

Artikel 47

Partijen

1.   De octrooihouder kan een vordering bij het Gerecht instellen.

2.   Tenzij in de licentieovereenkomst anders is bepaald, kan de houder van een exclusieve licentie voor een octrooi op dezelfde wijze als de octrooihouder een vordering bij het Gerecht inleiden, mits deze hiervan tevoren in kennis is gesteld.

3.   De houder van een niet-exclusieve licentie is niet gerechtigd om een procedure bij het Gerecht in te leiden, tenzij de octrooihouder hiervan tevoren in kennis wordt gesteld en voor zover zulks bij de licentieovereenkomst uitdrukkelijk is toegestaan.

4.   De octrooihouder is gerechtigd zich bij de licentiehouder te voegen in een zaak die deze bij het Gerecht heeft aangebracht.

5.   De geldigheid van het octrooi kan in een door de licentiehouder aangespannen inbreukprocedure niet worden aangevochten, indien de octrooihouder niet aan de procedure deelneemt. De partij in een inbreukprocedure die de geldigheid van het octrooi wenst te bestrijden, dient een vordering tegen de octrooihouder in te stellen.

6.   Elke andere natuurlijke of rechtspersoon die, of elk orgaan met procesbevoegdheid overeenkomstig het nationale recht dat, door een octrooi wordt geraakt, kan overeenkomstig het reglement voor de procesvoering een vordering instellen.

7.   Elke andere natuurlijke of rechtspersoon die, of elk orgaan met procesbevoegdheid overeenkomstig het nationale recht dat, wordt geraakt door een besluit dat het Europees Octrooibureau heeft genomen bij het uitvoeren van de taken, omschreven in artikel 12 van Verordening (EU) nr. 1257/2012, kan overeenkomstig artikel 32, lid 1, onder i), een vordering instellen.

Artikel 48

Vertegenwoordiging

1.   De partijen worden vertegenwoordigd door advocaten die gemachtigd zijn om hun beroep uit te oefenen voor een gerecht van een overeenkomstsluitende lidstaat.

2.   De partijen kunnen zich subsidiair laten vertegenwoordigen door Europese octrooiadvocaten die krachtens artikel 134 van het Europees Octrooiverdrag bevoegd zijn om als professionele vertegenwoordigers voor het Europees Octrooibureau op te treden, en die over passende kwalificaties, zoals een Europees certificaat inzake octrooigeschillen, beschikken.

3.   De criteria waaraan kwalificaties in de zin van lid 2 moeten voldoen, worden door het administratief comité opgesteld. De griffier houdt een lijst van octrooiadvocaten met bevoegdheid om de partijen voor het Gerecht te vertegenwoordigen.

4.   De vertegenwoordigers van de partijen kunnen zich laten bijstaan door octrooiadvocaten, die overeenkomstig het reglement van de procesvoering pleitbevoegdheid bij het Gerecht hebben.

5.   De vertegenwoordigers van de partijen genieten de rechten en immuniteiten die voor een onafhankelijke taakvervulling nodig zijn, zoals de vertrouwelijkheid, in procedures voor het Gerecht, van de communicatie tussen een vertegenwoordiger en de partij of een andere persoon, zulks onder de bij het reglement voor de procesvoering vastgestelde voorwaarden, tenzij de betrokken partij uitdrukkelijk afziet van dat voorrecht.

6.   De vertegenwoordigers van de partijen zijn ertoe gehouden het Gerecht geen verkeerde voorstelling van de zaken of de feiten te geven, ook niet als zij zich daarvan bewust zijn of dat redelijkerwijs behoren te zijn.

7.   In de procedures, bedoeld in artikel 32, lid 1, onder i), is vertegenwoordiging in de zin van de leden 1 en 2 van onderhavig artikel niet vereist.

HOOFDSTUK II

Proceduretaal

Artikel 49

Proceduretaal bij het Gerecht van eerste aanleg

1.   De proceduretaal bij de lokale en regionale afdelingen is een officiële taal van de Europese Unie, die de officiële taal of een van de officiële talen is van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de betrokken afdeling zich bevindt, dan wel de officiële taal of talen, bepaald door de overeenkomstsluitende staten die een regionale afdeling delen.

2.   Onverminderd lid 1, kunnen de overeenkomstsluitende lidstaten een of meer officiële talen van het Europees Octrooibureau als proceduretaal bij hun lokale of regionale afdeling bepalen.

3.   De partijen kunnen overeenkomen de taal waarin het octrooi is verleend, als proceduretaal te gebruiken, mits de bevoegde kamer daarmee instemt. Indien de kamer niet met hun keuze instemt, kunnen de partijen verzoeken de zaak naar de centrale afdeling te verwijzen.

4.   Met goedvinden van de partijen kan de bevoegde kamer, om praktische redenen en billijkheidshalve, besluiten de taal waarin het octrooi is verleend als proceduretaal te gebruiken.

5.   Op verzoek van een der partijen kan de president van het Gerecht van eerste aanleg, na de andere partijen en de bevoegde kamer te hebben gehoord, uit billijkheidsoverwegingen en rekening houdend met alle omstandigheden en met de standpunten van de partijen, in het bijzonder het standpunt van de verweerder, besluiten de taal waarin het octrooi is verleend als proceduretaal te gebruiken. De president van het Gerecht van eerste aanleg beoordeelt dan of er behoefte is aan specifieke vertaling en vertolking.

6.   De proceduretaal bij de centrale afdeling is de taal waarin het betrokken octrooi is verleend.

Artikel 50

Proceduretaal bij het Hof van beroep

1.   Bij het Hof van beroep wordt dezelfde proceduretaal gebruikt als in eerste aanleg.

2.   Onverminderd lid 1 kunnen de partijen overeenkomen de taal waarin het octrooi is verleend als proceduretaal te gebruiken.

3.   In uitzonderlijke gevallen kan het Hof van beroep, voor zover het passend wordt geacht, besluiten om, voor de gehele of een deel van de procedure, een andere officiële taal van een overeenkomstsluitende lidstaat als proceduretaal te gebruiken, mits de partijen daarmee instemmen.

Artikel 51

Andere taalregelingen

1.   Elke kamer van het Gerecht van eerste aanleg en het Hof van beroep kan, voor zover passend, de vertalingsvoorschriften terzijde stellen.

2.   Op verzoek van een der partijen en voor zover passend, wordt door elke afdeling van het Hof van beroep en het Gerecht van eerste aanleg voorzien in vertolking ten behoeve van de partijen bij de mondelinge behandeling.

3.   Onverminderd artikel 49, lid 6, kan de verweerder die zijn verblijfplaats, hoofdvestiging of vestiging in een lidstaat heeft, in geval van een inbreukprocedure bij de centrale afdeling, op verzoek een vertaling van belangrijke stukken in de taal van de lidstaat van verblijf of van de hoofdvestiging of, bij ontstentenis daarvan, van de vestiging, krijgen in de volgende gevallen:

a)

overeenkomstig artikel 33, lid 1, derde of vierde alinea, is de centrale afdeling bevoegd, en

b)

de taal van de procedure voor de centrale afdeling is geen officiële taal van de lidstaat waar de verweerder zijn verblijfplaats of hoofdvestiging of, bij ontstentenis daarvan, zijn vestiging heeft, en

c)

de verweerder heeft onvoldoende kennis van de proceduretaal.

HOOFDSTUK III

Procedure voor het Gerecht

Artikel 52

Schriftelijke behandeling, kort geding en mondelinge behandeling

1.   De procedure voor het Gerecht omvat een schriftelijke behandeling, een behandeling in kort geding en een mondelinge behandeling, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering. De behandeling wordt gekenmerkt door flexibiliteit en redelijkheid.

2.   De behandeling in kort geding vindt in voorkomend geval plaats na de schriftelijke behandeling; de rechter die als rapporteur optreedt roept in opdracht van de voltallige kamer de zitting bijeen. De rechter onderzoekt in het bijzonder samen met de partijen of, ook met bemiddeling en/of arbitrage, door het in artikel 35 bedoelde Centrum een schikking kan worden bewerkstelligd.

3.   Bij de mondelinge behandeling hebben de partijen de gelegenheid om terdege hun argumenten te ontvouwen. Het Gerecht kan met hun goedvinden de mondelinge behandeling achterwege laten.

Artikel 53

Bewijsmiddelen

1.   In de procedure voor het Gerecht zijn met name de volgende bewijsmiddelen toegelaten:

a)

horen van partijen;

b)

inwinnen van inlichtingen;

c)

overleggen van documenten;

d)

getuigenverhoor;

e)

deskundigenbericht;

f)

inspectie;

g)

vergelijkende tests of experimenten;

h)

schriftelijke verklaringen onder ede.

2.   De procedure voor de bewijsverkrijging wordt geregeld in het reglement voor de procesvoering. Het ondervragen van getuigen en deskundigen geschiedt onder toezicht van het Gerecht en wordt tot het noodzakelijke beperkt.

Artikel 54

Bewijslast

Onverminderd artikel 24, leden 2 en 3, rust de feitelijke bewijslast op de partij die zich op de feiten beroept.

Artikel 55

Omkering van de bewijslast

1.   Onverminderd artikel 24, leden 2 en 3, worden met betrekking tot een octrooi op een werkwijze voor de vervaardiging van een product, identieke producten die zonder toestemming van de octrooihouder zijn vervaardigd, tot bewijs van het tegendeel geacht met toepassing van die werkwijze te zijn vervaardigd.

2.   Het in lid 1 bepaalde beginsel is tevens van toepassing als identieke producten zeer waarschijnlijk met de geoctrooieerde werkwijze zijn vervaardigd en de octrooihouder ondanks redelijke inspanningen de voor het identieke product feitelijk toegepaste werkwijze niet heeft kunnen vaststellen.

3.   Bij de bewijsvoering wordt rekening gehouden met het legitieme belang dat de verweerder erbij heeft zijn fabricage- en bedrijfsgeheim te beschermen.

HOOFDSTUK IV

Bevoegdheden van het Gerecht

Artikel 56

De algemene bevoegdheden van het Gerecht

1.   Het Gerecht kan beslissen tot toepassing van de in deze overeenkomst bepaalde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen en hieraan voorwaarden verbinden, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering.

2.   Het Gerecht houdt terdege rekening met het belang van de partijen en beslist nadat elke partij in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, tenzij dit onverenigbaar is met de feitelijke tenuitvoerlegging van de beslissing.

Artikel 57

Gerechtsdeskundigen

1.   Onverminderd de mogelijkheid dat de partijen bewijsmateriaal van deskundigen overleggen, kan het Gerecht te allen tijde gerechtsdeskundigen aanwijzen die advies geven over bepaalde aspecten. Het Gerecht verstrekt de deskundige alle daartoe benodigde gegevens.

2.   Het Gerecht stelt overeenkomstig het reglement voor de procesvoering een indicatieve lijst van deskundigen samen, die door de griffie wordt bijgehouden.

3.   De gerechtsdeskundigen stellen zich onafhankelijk en onpartijdig op. De bij artikel 7 van het statuut op de rechters toepasselijke regels inzake belangenconflicten zijn van overeenkomstige toepassing.

4.   Het advies van de gerechtsdeskundigen wordt beschikbaar gesteld voor de partijen, die het van commentaar kunnen voorzien.

Artikel 58

Bescherming van vertrouwelijke informatie

Ter bescherming van de bedrijfsgeheimen, persoonsgegevens en andere vertrouwelijke informatie van een partij bij de procedure of een derde, of ter voorkoming van misbruik van bewijsmateriaal, kan het Gerecht gelasten dat bewijsmateriaal niet of slechts in beperkte mate wordt verzameld of gebruikt of slechts voor bepaalde personen toegankelijk wordt gesteld.

Artikel 59

Bevel tot overlegging van bewijsmateriaal

1.   Op verzoek van een partij die in voldoende mate redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal tot staving van haar aanspraken heeft overgelegd, onder vermelding van materiaal waarover de wederpartij of een derde partij beschikt, kan het Gerecht deze wederpartij of derde partij bevelen dat bewijsmateriaal over te leggen, met dien verstande dat vertrouwelijke informatie zal worden beschermd. Dit mag er niet toe leiden dat iemand wordt verplicht zichzelf te belasten.

2.   Op verzoek van een partij kan het Gerecht, eveneens onder de in lid 1 vermelde voorwaarden, de overlegging gelasten van bancaire, financiële of handelsdocumenten waarover de wederpartij beschikt, met dien verstande dat vertrouwelijke informatie zal worden beschermd.

Artikel 60

Bevel tot bescherming van bewijsmateriaal en tot huiszoeking

1.   Het Gerecht kan, nog voordat de bodemprocedure is ingeleid, op verzoek van de eiser, die redelijkerwijs beschikbaar materiaal heeft overgelegd ten bewijze dat inbreuk op het octrooi is gemaakt of zal worden gemaakt, onmiddellijk effectieve voorlopige maatregelen tot handhaving van belangrijk bewijsmateriaal in verband met de vermoedelijke inbreuk gelasten, met dien verstande dat vertrouwelijke informatie zal worden beschermd.

2.   Deze maatregelen kunnen erin bestaan dat de litigieuze producten en, in voorkomend geval, het bij de productie en/of distributie gebruikte materiaal en gereedschap en de desbetreffende documenten, gedetailleerd worden beschreven, met of zonder monsterneming, of dat er materieel beslag op wordt gelegd.

3.   Het Gerecht kan, nog voordat de bodemprocedure is ingeleid, op verzoek van de eiser die materiaal heeft overgelegd ten bewijze dat er inbreuk op het octrooi is gemaakt of zal worden gemaakt, huiszoeking gelasten. De persoon die de huiszoeking verricht wordt door het Gerecht overeenkomstig het reglement voor de procesvoering aangewezen.

4.   De eiser is bij de huiszoeking niet aanwezig, maar kan worden vertegenwoordigd door een onafhankelijk, door het Gerecht in het bevel genoemd specialist.

5.   Met name als uitstel onherstelbare schade voor de octrooihouder kan veroorzaken, of als er een aantoonbaar risico van vernietiging van bewijsmateriaal bestaat, worden maatregelen gelast, zo nodig zonder dat de wederpartij is gehoord.

6.   Maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal en huiszoekingen die zijn gelast zonder dat de wederpartij is gehoord, worden onverwijld, en ten laatste onmiddellijk nadat ze zijn uitgevoerd, ter kennis van de betrokken partijen gebracht. Op hun verzoek vindt een heroverweging plaats, waarbij zij worden gehoord; binnen een redelijke termijn wordt beslist of de maatregelen worden gewijzigd, herroepen of bevestigd.

7.   Aan de maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal kan de voorwaarde worden verbonden dat de eiser een passende zekerheid of een gelijkwaardige garantie stelt ter vergoeding van de door de verweerder geleden schade overeenkomstig lid 9.

8.   Het Gerecht draagt er zorg voor dat de maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal op verzoek van de verweerder worden herroepen of anderszins ophouden uitwerking te hebben, onverminderd de schadevergoeding die kan worden geëist, indien de eiser niet binnen een termijn van ten hoogste eenendertig kalenderdagen of twintig werkdagen — de langste van beide termijnen — een bodemprocedure bij het Gerecht heeft ingesteld.

9.   Indien de maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal worden herroepen, of wegens handelen of nalaten van de eiser vervallen, of indien later wordt vastgesteld dat geen inbreuk op het octrooi is gemaakt of dreigt te worden gemaakt, kan het Gerecht, op verzoek van de verweerder, de eiser bevelen de verweerder op passende wijze te vergoeden voor de door de maatregelen geleden schade.

Artikel 61

Beslissing tot bevriezing

1.   Op verzoek van een aanvrager die redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal heeft overgelegd tot staving van de bewering dat er inbreuk op het octrooi is gemaakt of zal worden gemaakt, kan het Gerecht, nog voordat de bodemprocedure is ingeleid, een partij verbieden om uit zijn rechtsgebied aldaar gelokaliseerde activa te verwijderen, of te handelen in activa, ongeacht of die al dan niet in zijn rechtsgebied zijn gelokaliseerd.

2.   De leden 5 tot en met 9 van artikel 60 zijn van overeenkomstige toepassing op de in dit artikel bedoelde maatregelen.

Artikel 62

Voorlopige en bewarende maatregelen

1.   Het Gerecht kan een bevelschrift tegen een vermoedelijke inbreukmaker of een door hem ingezette tussenpersoon verlenen, met de bedoeling een dreigende inbreuk te voorkomen, voorlopig en indien nodig waar passend op straffe van een dwangsom de voortzetting van de vermoedelijke inbreuk te verbieden, of aan de voortzetting de voorwaarde te verbinden dat zekerheid wordt gesteld, zodat de rechthebbende zal worden vergoed.

2.   Het Gerecht maakt naar eigen inzicht een afweging van de belangen van de partijen, en houdt in het bijzonder rekening met het nadeel dat elk van hen kan ondervinden doordat het bevelschrift wordt verleend of geweigerd.

3.   Het Gerecht kan tevens beslaglegging of afgifte gelasten met betrekking tot producten waarmee vermoedelijk inbreuk wordt gemaakt op het octrooi, om te vermijden dat zij in de handel komen of blijven. Indien de eiser aantoont dat er omstandigheden zijn die het waarschijnlijk maken dat schade niet zal worden vergoed, kan het Gerecht conservatoir beslag op roerende en onroerende eigendommen van de vermoedelijke inbreukmaker gelasten, en met name zijn bankrekeningen en andere activa bevriezen.

4.   Het Gerecht kan, met betrekking tot de in de leden 1 en 3 bedoelde maatregelen, van de eiser een redelijk bewijs verlangen waaruit met voldoende zekerheid is op te maken dat hij de rechthebbende is en dat inbreuk op zijn recht wordt gemaakt of dreigt te worden gemaakt.

5.   De leden 5 tot en met 9 van artikel 60 zijn van overeenkomstige toepassing op de in dit artikel bedoelde maatregelen.

Artikel 63

Rechterlijk bevel

1.   In geval van een beslissing waarbij een inbreuk op een octrooi wordt vastgesteld, kan het Gerecht tegen de inbreukmaker een bevelschrift verlenen houdende verbod op voortzetting van de inbreuk. Het bevelschrift kan tevens worden gericht tot een tussenpersoon die door een derde partij is ingezet om de inbreuk te plegen.

2.   In voorkomend geval wordt bij niet-naleving van het in lid 1 bedoelde bevel een dwangsom opgelegd, die aan het Gerecht moet worden voldaan.

Artikel 64

Corrigerende maatregelen in de inbreukprocedure

1.   Onverminderd de schadevergoeding die wegens de inbreuk aan de benadeelde partij is verschuldigd, kan het Gerecht, op verzoek van de eiser en zonder enige vorm van compensatie, passende maatregelen gelasten met betrekking tot producten waarmee inbreuk wordt gemaakt op een octrooi en, in voorkomende gevallen, met betrekking tot materiaal en gereedschap dat hoofdzakelijk bij het ontwerpen of vervaardigen van die producten wordt gebruikt.

2.   Meer bepaald kan het Gerecht:

a)

formeel verklaren dat inbreuk is gemaakt;

b)

het product uit de handel nemen;

c)

het product ontdoen van de eigenschap die de inbreuk uitmaakt;

d)

het product definitief uit de handel nemen, of

e)

het product en/of het materiaal en gereedschap vernietigen.

3.   Tenzij de inbreukmaker bijzondere redenen laat gelden, beveelt het Gerecht dat de maatregelen op diens kosten worden uitgevoerd.

4.   Bij de behandeling van een verzoek om corrigerende maatregelen op grond van dit artikel houdt het Gerecht rekening met het gegeven dat de maatregelen in verhouding moeten staan tot de ernst van de inbreuk, met de bereidheid van de inbreukmaker om het materiaal in een toestand te brengen waarin het geen inbreuk uitmaakt, en met de belangen van derden.

Artikel 65

Beslissing inzake de geldigheid van het octrooi

1.   Het Gerecht beslist op vordering tot nietigverklaring of reconventionele vordering tot nietigverklaring over de geldigheid van het octrooi.

2.   Het octrooi kan door het Gerecht uitsluitend op de gronden, genoemd in artikel 138, lid 1, en artikel 139, lid 2, van het Europees Octrooiverdrag, geheel of gedeeltelijk nietig worden verklaard.

3.   Onverminderd artikel 138, lid 3, van het Europees Octrooiverdrag wordt het octrooi, indien de nietigheidsgronden slechts op een deel van het octrooi betrekking hebben, door middel van een overeenkomstige wijziging van de conclusies beperkt en gedeeltelijk nietig verklaard.

4.   Voor zover een octrooi nietig is verklaard, wordt het geacht van de aanvang af niet de in de artikelen 64 en 67 van het Europees Octrooiverdrag omschreven rechtsgevolgen te hebben gehad.

5.   Indien het Gerecht bij definitieve beslissing een octrooi geheel of gedeeltelijk nietig verklaart, zendt het een afschrift van de beslissing naar het Europees Octrooibureau en, in geval van een Europees octrooi, naar het nationaal octrooibureau van elke betrokken overeenkomstsluitende lidstaat.

Artikel 66

Bevoegdheden van het Gerecht inzake beslissingen van het Europees Octrooibureau

1.   In geval van een vordering op grond van artikel 32, lid 1, onder i), kan het Gerecht iedere bevoegdheid uitoefenen die aan het Europees Octrooibureau is toegekend bij artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1257/2012, en met name correcties aanbrengen in het register voor eenheidsoctrooibescherming.

2.   In afwijking van het bepaalde in artikel 69 draagt elke partij in een vordering op grond van artikel 32, lid 1, onder i), haar eigen kosten.

Artikel 67

Bevoegdheid om verstrekking van informatie te gelasten

1.   Het Gerecht kan, naar aanleiding van een gerechtvaardigd en redelijk verzoek van de eiser, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering, een inbreukmaker gelasten de eiser informatie te verstrekken over:

a)

de oorsprong van de producten of werkwijzen die een inbreuk uitmaken, en de kanalen waarlangs ze worden gedistribueerd;

b)

de geproduceerde, vervaardigde, geleverde, ontvangen of bestelde hoeveelheden, alsmede de prijs die is betaald voor de producten die een inbreuk vormen, en

c)

de identiteit van derden die zijn betrokken bij de productie of distributie van die producten, of bij de toepassing van de werkwijze die een inbreuk vormt.

2.   Het Gerecht kan, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering, tevens elke derde partij die:

a)

in het bezit blijkt te zijn van producten op commerciële schaal, of op commerciële schaal een werkwijze blijkt toe te passen waarmee inbreuk wordt gemaakt op een octrooi;

b)

op commerciële schaal diensten blijkt te verstrekken die worden gebruikt bij activiteiten die een inbreuk uitmaken, of

c)

op aanwijzing van de onder a) of b) bedoelde persoon betrokken blijkt te zijn bij de productie, vervaardiging of distributie van de producten of werkwijze waarmee een inbreuk wordt gemaakt, dan wel bij het verstrekken van de diensten,

gelasten de eiser de in lid 1 bedoelde informatie te verstrekken.

Artikel 68

Toekenning van schadevergoeding

1.   Op verzoek van de benadeelde partij kan het Gerecht degene die zich ervan bewust was, of dat redelijkerwijze hoorde te zijn, dat hij inbreuk maakte op een octrooi, bevelen de benadeelde partij een vergoeding te betalen die in verhouding staat tot de schade die deze als gevolg van de inbreuk werkelijk heeft geleden.

2.   De benadeelde partij wordt, voor zover mogelijk, hersteld in de toestand waarin zij zich zou bevinden indien de inbreuk niet was gepleegd. De inbreukmaker mag geen voordeel behalen uit de inbreuk. De schadevergoeding heeft evenwel geen strafrechtelijk karakter.

3.   Bij het bepalen van de schadevergoeding:

a)

houdt het Gerecht rekening met alle ter zake dienende aspecten, zoals de negatieve economische gevolgen, waaronder winstderving, die de benadeelde partij heeft ondervonden, de onrechtmatige winst die de inbreukmaker heeft genoten en, in voorkomend geval, andere elementen dan economische factoren, zoals de morele schade die de benadeelde partij door de inbreuk heeft geleden, of

b)

of bepaalt het als alternatieve mogelijkheid voor het bepaalde onder a), in voorkomend geval, de schadevergoeding als een vast bedrag, op basis van elementen zoals ten minste het bedrag aan royalty's of vergoedingen dat verschuldigd was geweest indien de inbreukmaker toestemming had gevraagd om het octrooi te gebruiken.

4.   Indien de inbreukmaker zich er niet van bewust was, noch dat redelijkerwijs kon zijn, dat hij de inbreuk pleegde, kan het Gerecht bevelen dat de winst wordt vergoed of dat een vergoeding wordt betaald.

Artikel 69

Gerechtskosten

1.   De gerechtskosten en andere uitgaven van de in het gelijk gestelde partij worden, in het algemeen, in een redelijke en proportionele mate en tenzij de billijkheid anders vereist, gedragen door de in het ongelijk gestelde partij, tot een overeenkomstig het reglement voor de procesvoering bepaald maximum.

2.   Indien een partij slechts gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld of in uitzonderlijke omstandigheden, kan het Gerecht beschikken dat de kosten op billijke wijze worden toegerekend of elke partij in haar eigen kosten verwijzen.

3.   Een partij draagt alle kosten die zij het Gerecht of een andere partij heeft veroorzaakt.

4.   Het Gerecht kan, met name in de artikelen 59 tot en met 62 bedoelde gevallen, op verzoek van de verweerder de eiser voldoende zekerheid laten stellen voor de gerechtskosten en andere uitgaven van de verweerder die de eiser ten laste zouden kunnen worden gelegd.

Artikel 70

Gerechtskosten

1.   De partijen in de procedure voor het Gerecht betalen gerechtskosten.

2.   Tenzij in het reglement voor de procesvoering anders is bepaald, worden de gerechtskosten van tevoren betaald. Een partij die de voorgeschreven gerechtskosten niet heeft betaald, kan worden uitgesloten van verdere deelname aan de procedure.

Artikel 71

Rechtsbijstand

1.   Een partij die een natuurlijk persoon is en niet of slechts ten dele tot betaling van de proceskosten in staat is, kan in iedere stand van het geding om rechtsbijstand verzoeken. De voorwaarden voor de toekenning van rechtsbijstand worden vastgelegd in het reglement voor de procesvoering.

2.   Het Gerecht besluit, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering, of de rechtsbijstand volledig of gedeeltelijk wordt toegekend, dan wel moet worden afgewezen.

3.   Het administratief comité bepaalt, op voorstel van het Gerecht, de omvang van de rechtsbijstand en de regels volgens welke de kosten ervan worden gedragen.

Artikel 72

Verjaring

Onverminderd de leden 2 en 3 van artikel 24 kan elke vordering met betrekking tot een vorm van financiële schadeloosstelling worden ingesteld tot vijf jaar na de datum waarop de eiser kennis heeft genomen, of redelijkerwijs had kunnen nemen, van het meest recente feit waarop de vordering berust.

HOOFDSTUK V

Beroep

Artikel 73

Beroep

1.   Tegen een beslissing van het Gerecht van eerste aanleg kan, binnen twee maanden na de datum van de kennisgeving ervan, beroep bij het Hof van beroep worden ingesteld door elke partij waarvan de conclusies geheel of voor een deel zijn afgewezen.

2.   Tegen een beschikking van het Gerecht van eerste aanleg kan beroep worden ingesteld bij het Hof van beroep door elke partij waarvan de conclusies geheel of voor een deel zijn afgewezen:

a)

in de gevallen, bedoeld in artikel 49, lid 5, en de artikelen 59 tot en met 62 en 67, binnen vijftien kalenderdagen na kennisgeving van de beschikking aan de eiser;

b)

in de overige gevallen:

i)

samen met het beroep tegen de beslissing, of

ii)

indien het Gerecht hoger beroep mogelijk maakt, binnen vijftien dagen na kennisgeving van de daartoe strekkende beslissing.

3.   Het beroep tegen een beslissing of een beschikking van het Gerecht van eerste aanleg kan worden ingesteld op juridische en op feitelijke gronden.

4.   Nieuwe feiten en nieuw bewijsmateriaal kunnen uitsluitend overeenkomstig het reglement voor de procesvoering worden aangevoerd, en alleen als de betrokken partij dat redelijkerwijs niet tijdens de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg heeft kunnen doen.

Artikel 74

Gevolgen van het beroep

1.   Het beroep heeft geen opschortende werking, tenzij het Hof van beroep op gemotiveerd verzoek van een der partijen anders beslist. Het reglement voor de procesvoering waarborgt dat onverwijld een beslissing wordt gegeven.

2.   Niettegenstaande lid 1 heeft een beroep tegen een beslissing inzake een vordering of reconventionele vordering tot nietigverklaring en inzake een vordering krachtens artikel 32, lid 1, onder i), altijd opschortende werking.

3.   De bodemprocedure wordt niet opgeschort door het beroep tegen een beschikking in de zin van artikel 49, lid 5, en de artikelen 59 tot en met 62 of 67. Het Gerecht van eerste aanleg geeft evenwel geen beslissing in de bodemprocedure zolang het Hof van beroep zich niet over het beroep tegen een beschikking heeft uitgesproken.

Artikel 75

Beslissing op hoger beroep en terugverwijzing

1.   Indien het Hof van beroep het in artikel 73 bedoelde beroep gegrond verklaart, vernietigt het de beslissing van het Gerecht van eerste aanleg en geeft het een definitieve beslissing. Het Hof van beroep kan, in uitzonderlijke gevallen, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering de zaak ter afdoening terugverwijzen naar het Gerecht van eerste aanleg.

2.   In dat geval is het Gerecht gebonden aan de beslissing van het Hof van beroep over de rechtsvragen.

HOOFDSTUK VI

Beslissingen

Artikel 76

Grondslag voor beslissingen en recht te worden gehoord

1.   Overeenkomstig het lijdelijkheidsbeginsel wijst het Gerecht niet meer toe dan hetgeen is geëist.

2.   De beslissing ten principale moet uitsluitend stoelen op gronden, feiten en bewijselementen die de partijen hebben aangevoerd of die het Gerecht bij beschikking heeft vastgesteld en waarover de partijen hun standpunt hebben kunnen formuleren.

3.   De bewijselementen worden door het Gerecht vrij en onafhankelijk beoordeeld.

Artikel 77

Vormvoorschriften

1.   De beslissingen en beschikkingen van het Gerecht worden met redenen omkleed en schriftelijk gegeven, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering.

2.   De beslissingen en beschikkingen van het Gerecht worden gegeven in de proceduretaal.

Artikel 78

Beslissingen van het Gerecht en afwijkende standpunten

1.   De beslissingen en beschikkingen van het Gerecht worden gegeven bij meerderheid van stemmen van de kamer, overeenkomstig het statuut. Bij staking van stemmen geeft de stem van de voorzittende rechter de doorslag.

2.   In uitzonderlijke omstandigheden kan elke rechter in de kamer een mening uitspreken die afwijkt van de beslissing van het Gerecht.

Artikel 79

Schikking

De partijen kunnen, in iedere stand van het geding, een schikking treffen die bij beslissing van het Gerecht wordt bevestigd. Het octrooi kan niet door schikking nietig worden verklaard of worden beperkt.

Artikel 80

Bekendmaking van beslissingen

Het Gerecht kan, op verzoek van de eiser en op kosten van de inbreukmaker, bevelen dat passende maatregelen ter verspreiding van informatie over de beslissing van het Gerecht worden getroffen, waaronder bekendmaking van de beslissing en volledige of gedeeltelijke publicatie ervan in de media.

Artikel 81

Nieuwe behandeling

1.   Het Hof van beroep kan, na een beslissing van het Gerecht met kracht van gewijsde, bij uitzondering een verzoek tot nieuwe behandeling inwilligen, indien:

a)

de partij die het verzoek indient een feit aan het licht brengt dat van beslissende invloed zou zijn geweest en dat haar op het tijdstip van de beslissing onbekend was; het verzoek wordt alleen ingewilligd in geval van een feit dat door een nationale rechter bij beslissing met kracht van gewijsde strafbaar is bevonden, of

b)

een fundamentele vormfout is gemaakt, in het bijzonder als het stuk dat de procedure inleidt of een gelijkwaardig stuk niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, is betekend of ter kennis is gebracht.

2.   Het verzoek wordt ingediend binnen tien jaar na de datum van de beslissing, doch uiterlijk twee maanden nadat het nieuwe feit of de vormfout aan het licht is getreden. Tenzij het Hof van beroep anders beslist, heeft het verzoek geen opschortende werking.

3.   Indien het verzoek gegrond is, kan het Hof van beroep, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering, de beslissing geheel of gedeeltelijk vernietigen, de zaak opnieuw behandelen en een nieuwe beslissing geven.

4.   Wie te goeder trouw gebruikmaakt van een octrooi dat het voorwerp is van een beslissing die nader wordt onderzocht, moet dat octrooi verder kunnen gebruiken.

Artikel 82

Tenuitvoerlegging van beslissingen en beschikkingen

1.   De beslissingen en beschikkingen van het Gerecht zijn in elke overeenkomstsluitende lidstaat uitvoerbaar. Aan de beslissing van het Gerecht wordt een bevel tot tenuitvoerlegging gehecht.

2.   De tenuitvoerlegging van een beslissing kan in voorkomend geval afhankelijk worden gesteld van het stellen van een zekerheid of een gelijkwaardige garantie ter vergoeding van de geleden schade, met name in het geval van een rechterlijke bevel.

3.   Onverminderd deze overeenkomst en het statuut, geschiedt de tenuitvoerlegging volgens de procedure van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de tenuitvoerlegging plaatsvindt. Elke beslissing van het Gerecht wordt onder dezelfde voorwaarden ten uitvoer gelegd als een beslissing die is gegeven in de overeenkomstsluitende lidstaat waar de tenuitvoerlegging plaatsvindt.

4.   Indien een partij zich niet houdt aan een bevel van het Gerecht, kan haar een dwangsom worden opgelegd, die aan het Gerecht moet worden voldaan. De dwangsom staat in verhouding tot het belang van het ten uitvoer te leggen bevel en laat het recht van de partij om aanspraak te maken op schadevergoeding of zekerheid onverlet.

DEEL IV

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 83

Overgangsregeling

1.   Gedurende een overgangsperiode van zeven jaar na de datum waarop deze overeenkomst in werking is getreden kan een vordering inzake inbreuk op, of tot nietigverklaring van een Europees octrooi, dan wel een vordering inzake inbreuk op, of tot nietigverklaring van een aanvullend beschermingscertificaat dat is afgegeven voor een door een Europees octrooi beschermd product, nog worden aangespannen bij nationale rechtbanken of andere bevoegde nationale instanties.

2.   Aan het eind van de overgangsperiode blijft de nationale rechter de aanhangige zaken verder behandelen.

3.   Tenzij een vordering bij het Gerecht is ingesteld, kan de houder of de aanvrager van een Europees octrooi dat vóór het einde van de in lid 1 of, in voorkomend geval, lid 5 bedoelde overgangsperiode is verkregen of aangevraagd, alsmede de houder van een aanvullend beschermingscertificaat dat voor een door een Europees octrooi beschermd product is afgegeven, zich onttrekken aan de uitsluitende bevoegdheid van het Gerecht. Hij stuurt te dien einde, uiterlijk één maand voor het verstrijken van de overgangsperiode, een daartoe strekkende kennisgeving aan de griffie. De kennisgeving heeft uitwerking op het tijdstip waarop zij ter griffie wordt geregistreerd.

4.   Tenzij een vordering bij de nationale rechter is ingesteld, kan de houder of de aanvrager van een Europees octrooi, dan wel de houder van een aanvullend beschermingscertificaat dat voor een door een Europees octrooi beschermd product is afgegeven, die gebruik heeft gemaakt van de in lid 3 bedoelde mogelijkheid, zijn keuze te allen tijde ongedaan maken. In voorkomend geval stelt hij de griffie daarvan in kennis. De kennisgeving heeft uitwerking op het tijdstip waarop zij ter griffie wordt geregistreerd.

5.   Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst wordt door het administratief comité breed overleg gevoerd met de gebruikers van het octrooistelsel en nagegaan hoeveel Europese octrooien en aanvullende beschermingscertificaten die voor een door een Europees octrooi beschermd product zijn afgegeven nog overeenkomstig lid 1 het voorwerp uitmaken van een vordering wegens inbreuk of tot nietigverklaring bij een nationale rechtbank, wat de verklaring ervoor is en wat de consequenties zijn. Op basis van het overleg en op advies van het Gerecht kan het administratief comité besluiten de overgangsperiode met zeven jaar te verlengen.

DEEL V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 84

Ondertekening, bekrachtiging en toetreding

1.   Deze overeenkomst staat open voor ondertekening door alle lidstaten op 19 februari 2013.

2.   Deze overeenkomst wordt bekrachtigd overeenkomstig de respectieve grondwettelijke regels van de lidstaten. De akten van bekrachtiging worden neergelegd bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie (hierna „de depositaris”).

3.   Iedere lidstaat die deze overeenkomst heeft ondertekend stelt op het tijdstip waarop hij zijn akte van bekrachtiging van de overeenkomst neerlegt, de Europese Commissie in kennis van deze bekrachtiging, overeenkomstig artikel 18, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1257/2012.

4.   Deze overeenkomst staat open voor toetreding door alle lidstaten. De akten van toetreding worden bij de depositaris neergelegd.

Artikel 85

Functies van de depositaris

1.   De depositaris stelt voor eensluidend gewaarmerkte kopieën van de overeenkomst op, die hij doet toekomen aan de regeringen van alle ondertekenende of toetredende lidstaten.

2.   De depositaris stelt de regeringen van de ondertekenende en de toetredende lidstaten in kennis van:

a)

de ondertekeningen;

b)

de nederlegging van bekrachtigings- of toetredingsakten;

c)

de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst.

3.   De depositaris schrijft deze overeenkomst in bij het secretariaat van de Verenigde Naties.

Artikel 86

Duur van de overeenkomst

Deze overeenkomst heeft een onbepaalde duur.

Artikel 87

Herziening

1.   Zeven jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst of zodra er 2 000 zaken van inbreuk door het Gerecht zijn behandeld, als dat na meer dan zeven jaar het geval is, en zo nodig vervolgens met regelmatige tussenpozen, wordt door het administratief comité breed overleg gevoerd met de gebruikers van het octrooistelsel over het functioneren, de doeltreffendheid en de kostenefficiëntie van het Gerecht en over het vertrouwen van de gebruikers van het octrooistelsel in de kwaliteit van de beslissingen van het Gerecht. Op basis van dit overleg en een advies van het Gerecht kan het administratief comité besluiten deze overeenkomst te herzien met als doel het Gerecht beter te doen functioneren.

2.   Het administratief comité kan deze overeenkomst wijzigen om haar in overeenstemming te brengen met een internationaal verdrag betreffende octrooien of met het Unierecht.

3.   Een op grond van de leden 1 en 2 genomen besluit van het administratief comité treedt niet in werking als een overeenkomstsluitende lidstaat binnen twaalf maanden na de datum van het besluit volgens de toepasselijke interne besluitvormingsprocedures laat weten niet aan het besluit gebonden te willen zijn. In dat geval wordt een herzieningsconferentie van de overeenkomstsluitende lidstaten bijeengeroepen.

Artikel 88

Talen van de overeenkomst

1.   Deze overeenkomst wordt opgesteld in een enkel exemplaar in het Engels, Frans en Duits, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

2.   De teksten van deze overeenkomst in andere officiële talen van andere overeenkomstsluitende staten dan de in lid 1 genoemde, worden, als zij door het administratief comité zijn goedgekeurd, beschouwd als officiële teksten. Als er tussen de diverse teksten verschillen zijn, prevaleren de in lid 1 bedoelde teksten.

Artikel 89

Inwerkingtreding

1.   Deze overeenkomst treedt in werking op 1 januari 2014 of op de eerste dag van de vierde maand na de nederlegging van de dertiende bekrachtigings- of toetredingsakte overeenkomstig artikel 84, op voorwaarde dat tot de overeenkomstsluitende lidstaten die hun bekrachtigings- of toetredingsakte zullen hebben nedergelegd de drie staten behoren waar het grootste aantal Europese octrooien gold in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de overeenkomst wordt ondertekend, of op de eerste dag van de vierde maand na de datum van inwerkingtreding van de wijzigingen in Verordening (EU) nr. 1215/2012 inzake de verhouding van de verordening tot deze overeenkomst, al naar gelang welke datum het laatst valt.

2.   Iedere bekrachtiging of toetreding na de inwerkingtreding van deze overeenkomst wordt van kracht op de eerste dag van de vierde maand na de nederlegging van de bekrachtigings- of toetredingsakte.

Ten blijke waarvan de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder deze overeenkomst hebben geplaatst.

Gedaan te Brussel op 19 februari 2013 in de Engelse, de Franse en de Duitse taal, waarbij de drie teksten gelijkelijk authentiek zijn, in één exemplaar, dat zal worden nedergelegd in het archief van het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie.

Voor het Koninkrijk België

Pour le Royaume de Belgique

Für das Königreich Belgien

For the Kingdom of Belgium

Image

За Република България

Für die Republik Bulgarien

For the Republic of Bulgaria

Pour la République de Bulgarie

Image

Za Českou republiku

Für die Tschechische Republik

For the Czech Republic

Pour la République tchèque

Image

For Kongeriget Danmark

Für das Königreich Dänemark

For the Kingdom of Denmark

Pour le Royaume du Danemark

Image

Für die Bundesrepublik Deutschland

For the Federal Republic of Germany

Pour la République fédérale d'Allemagne

Image

Image

Eesti Vabariigi nimel

Für die Republik Estland

For the Republic of Estonia

Pour la République d'Estonie

Image

Thar cheann Na hÉireann

For Ireland

Für Irland

Pour l'Irlande

Image

Για την Ελληνική Δημοκρατία

Für die Hellenische Republik

For the Hellenic Republic

Pour la République hellénique

Image

Pour la République française

Für die Französische Republik

For the French Republic

Image

Per la Repubblica italiana

Für die Italienische Republik

For the Italian Republic

Pour la République italienne

Image

Για την Κυπριακή Δημοκρατία

Für die Republik Zypern

For the Republic of Cyprus

Pour la République de Chypre

Image

Latvijas Republikas vārdā –

Für die Republik Lettland

For the Republic of Latvia

Pour la République de Lettonie

Image

Lietuvos Respublikos vardu

Für die Republik Litauen

For the Republic of Lithuania

Pour la République de Lituanie

Image

Pour le Grand-Duché de Luxembourg

Für das Grossherzogtum Luxemburg

For the Grand Duchy of Luxembourg

Image

Magyarország részéről

Für Ungarn

For Hungary

Pour la Hongrie

Image

Għal Malta

Für Malta

For Malta

Pour Malte

Image

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

Für das Königreich der Niederlande

For the Kingdom of the Netherlands

Pour le Royaume des Pays-Bas

Image

Für die Republik Österreich

For the Republic of Austria

Pour la République d'Autriche

Image

Pela República Portuguesa

Für die Portugiesische Republik

For the Portuguese Republic

Pour la République portugaise

Image

Pentru România

Für Rumänien

For Romania

Pour la Roumanie

Image

Za Republiko Slovenijo

Für die Republik Slowenien

For the Republic of Slovenia

Pour la République de Slovénie

Image

Za Slovenskú republiku

Für die Slowakische Republik

For the Slovak Republic

Pour la République slovaque

Image

Suomen tasavallan puolesta

För Republiken Finland

Für die Republik Finnland

For the Republic of Finland

Pour la République de Finlande

Image

För Konungariket Sverige

Für das Königreich Schweden

For the Kingdom of Sweden

Pour le Royaume de Suède

Image

For the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland

Für das Vereinigte Königreich-Grossbritannien und Nordirland

Pour le Royaume-Uni-de Grande-Bretagne et d'Irlande du Nord

Image


(1)  Verordening (EU) nr. 1257/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2012 tot het aangaan van nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming (PB L 361 van 31.12.2012, blz. 1), zoals gewijzigd.

(2)  Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1), zoals gewijzigd.

(3)  Verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PB L 152, 16.6.2009, blz. 1), zoals gewijzigd.

(4)  Verordening (EG) nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen, (PB L 198 van 8.8.1996, blz. 30), zoals gewijzigd.

(5)  Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6), zoals gewijzigd.

(6)  Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 40), zoals gewijzigd.

(7)  Verordening (EU) nr. 1260/2012 van de Raad tot het aangaan van nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming met betrekking tot de toepasselijke vertaalregelingen (PB L 361 van 31.12.2012, blz. 89), zoals gewijzigd.

(8)  Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1) zoals gewijzigd.

(9)  Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67) zoals gewijzigd.

(10)  Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO), „Verdrag van Chicago”, doc. 7300/9 (9e editie, 2006).

(11)  Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PB L 227 van 1. 9.1994, blz. 1) zoals gewijzigd.

(12)  Richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s (PB L 111 van 5.5.2009, blz. 16) zoals gewijzigd.

(13)  Richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s (PB L 213 van 30.7.1998, blz. 16) zoals gewijzigd.

(14)  Verdrag van Lugano betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van 30 oktober 2007, zoals gewijzigd.


BIJLAGE I

STATUUT VAN HET EENGEMAAKT OCTROOIGERECHT

Artikel 1

Toepassingsgebied van het statuut

Dit statuut bevat de institutionele en financiële regelingen voor het eengemaakt octrooigerecht, zoals ingesteld bij artikel 1 van de overeenkomst.

HOOFDSTUK I

RECHTERS

Artikel 2

Selectiecriteria voor rechters

1.   Eenieder die onderdaan is van een overeenkomstsluitende lidstaat en aan de in artikel 15 van de overeenkomst en de in dit statuut gestelde eisen voldoet, kan tot rechter worden benoemd.

2.   De rechters hebben een goede kennis van ten minste één officiële taal van het Europees Octrooibureau.

3.   De ervaring met octrooigeschillenbeslechting die moet worden aangetoond voor de benoeming overeenkomstig artikel 15, lid 1 van de overeenkomst kan worden verkregen met opleiding in de zin van artikel 11, lid 4, onder a), van dit statuut.

Artikel 3

Benoeming van rechters

1.   De rechters worden benoemd volgens de in artikel 16 van de overeenkomst bepaalde procedure.

2.   De vacatures worden openbaar gemaakt en vermelden de toepasselijke selectiecriteria, bepaald in artikel 2. Het raadgevend comité verstrekt advies over de geschiktheid van de kandidaten om de taken van een rechter in het Gerecht te verrichten. Aan het advies wordt een lijst met de meest geschikte kandidaten gehecht. De lijst telt ten minste tweemaal zoveel kandidaten als er vacatures zijn. Zo nodig kan het raadgevend comité adviseren om een rechter, voordat er een besluit over de benoeming wordt genomen, een opleiding in octrooigeschillenbeslechting overeenkomstig artikel 11, lid 4, onder a), te laten volgen.

3.   Bij de benoeming van de rechters zorgt het administratief comité voor de optimale juridische en technische deskundigheid en een uit geografisch oogpunt zo evenwichtig mogelijke samenstelling van het Gerecht uit onderdanen van de overeenkomstsluitende lidstaten.

4.   Het administratief comité benoemt zoveel rechters als er nodig zijn om het Gerecht goed te laten functioneren. In eerste instantie benoemt het administratief comité het aantal rechters dat nodig is om ten minste één kamer in elke afdeling van het Gerecht van eerste aanleg op te richten en om ten minste twee kamers in het Hof van beroep op te richten.

5.   In het besluit van het administratief comité tot benoeming van de juridisch geschoolde voltijd- of deeltijdrechters en technisch geschoolde voltijdrechters wordt vermeld bij welke instantie van het Gerecht en/of afdeling van het Gerecht van eerste aanleg de rechter wordt benoemd en welke gebieden de benoeming van de technisch geschoold rechter geldt.

6.   De technisch geschoolde deeltijdrechters worden op grond van hun specifieke kwalificaties en ervaring tot rechter in het Gerecht benoemd en in de pool van rechters opgenomen. Met de benoeming van deze rechters wordt ervoor gezorgd dat alle gebieden van de technologie worden bestreken.

Artikel 4

Ambtstermijn van de rechters

1.   De rechters worden benoemd voor een ambtstermijn van zes jaar, die aanvangt op de in het benoemingsbesluit bepaalde datum. Zij zijn herbenoembaar.

2.   Indien geen datum is bepaald, vangt de termijn aan op de datum van het benoemingsbesluit.

Artikel 5

Benoeming van de leden van het raadgevend comité

1.   Elke overeenkomstsluitende lidstaat draagt een lid van het raadgevend comité voor dat voldoet aan de in artikel 14, lid 2, van de overeenkomst genoemde eisen.

2.   De leden van het raadgevend comité worden in onderlinge overeenstemming door het administratief comité benoemd.

Artikel 6

Eed

Alvorens hun ambt op te nemen, verklaren de rechters in een openbare zitting onder ede dat zij hun taak onpartijdig en gewetensvol zullen uitoefenen en niets van het geheim der beraadslagingen openbaar zullen maken.

Artikel 7

Onpartijdigheid

1.   De rechters ondertekenen terstond na de eedaflegging een verklaring waarin zij zich er plechtig toe verbinden om, gedurende hun ambtstermijn en na afloop daarvan, de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen te zullen nakomen, en in het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te zullen betrachten bij het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van hun ambtstermijn.

2.   De rechters mogen niet deelnemen aan de behandeling van een zaak waarin zij:

a)

hebben deelgenomen als adviseur;

b)

partij zijn geweest of voor een van de partijen zijn opgetreden;

c)

verzocht zijn zich uit te spreken als lid van een hof, rechtbank, raad van beroep, arbitrage- of bemiddelingspanel, onderzoekscommissie of in een andere hoedanigheid;

d)

een persoonlijk of financieel belang hebben of banden hebben met een der partijen, of

e)

familiebanden hebben met een van de partijen of vertegenwoordigers van de partijen.

3.   Een rechter die om een bijzondere reden meent niet te moeten deelnemen aan de berechting of het onderzoek van een bepaalde zaak, deelt dit mee aan de president van het Hof van beroep of, in het geval van rechters in het Gerecht van eerste aanleg, aan de president van het Gerecht van eerste aanleg. Indien de president van het Hof van beroep of, in het geval van rechters van het Gerecht van eerste aanleg, de president van het Gerecht van eerste aanleg van oordeel is dat een rechter om een bijzondere reden in een bepaalde zaak geen zitting moet houden of geen conclusies moet nemen, stelt de president van het Hof van beroep of de president van het Gerecht van eerste aanleg deze rechter schriftelijk in kennis van de redenen voor zijn beslissing.

4.   Elke partij in een procedure kan, om een van de in lid 2 genoemde redenen of indien er goede redenen zijn om aan te nemen dat de rechter partijdig is, er bezwaar tegen maken dat een rechter deelneemt aan de procedure.

5.   Alle geschillen die voortkomen uit de toepassing van dit artikel worden beslecht bij besluit van het presidium, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering. De betrokken rechter wordt gehoord, maar neemt niet aan de beraadslaging deel.

Artikel 8

Immuniteit van de rechters

1.   De rechters zijn vrijgesteld van rechtsvervolging. Met betrekking tot hetgeen zij in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan, blijven zij deze immuniteit genieten ook nadat zij hun ambt hebben neergelegd.

2.   Het presidium kan de immuniteit opheffen.

3.   Ingeval tegen een rechter wiens immuniteit is opgeheven, een strafvervolging wordt ingesteld, kan hij in elk der overeenkomstsluitende lidstaten slechts worden berecht door de instantie die bevoegd is tot berechting van de leden van het hoogste nationale rechtscollege.

4.   Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is op de rechters van het Gerecht van toepassing, onverminderd de in dit statuut vervatte bepalingen betreffende de vrijstelling van rechters van rechtsvervolging.

Artikel 9

Beëindiging van de ambtsuitoefening

1.   Behalve door vervanging na het verstrijken van de ambtstermijn in de zin van artikel 4, of door overlijden, eindigt de ambtsuitoefening van een rechter door ontslag.

2.   Een rechter die om ontslag verzoekt, richt daartoe tot de president van het Hof van beroep of, in het geval van rechters van het Gerecht van eerste aanleg, tot de president van het Gerecht van eerste aanleg, een brief, die aan de voorzitter van het administratief comité wordt doorgezonden.

3.   Behoudens in gevallen waarin artikel 10 toepassing vindt, blijft elke rechter zitting hebben totdat zijn opvolger in functie treedt.

4.   Elke vacature wordt opgevuld door benoeming van een nieuwe rechter voor de resterende ambtstermijn van zijn voorganger.

Artikel 10

Ontheffing van het ambt

1.   Een rechter kan slechts van zijn ambt worden ontheven of van het recht op andere voordelen vervallen worden verklaard, indien het presidium van oordeel is dat hij niet langer aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen voldoet. De betrokken rechter wordt gehoord, maar neemt niet aan de beraadslaging deel.

2.   De griffier van het Gerecht geeft van deze beslissing kennis aan de voorzitter van het administratief comité.

3.   In geval van een beslissing waarbij een rechter van zijn ambt wordt ontheven, ontstaat door die kennisgeving een vacature.

Artikel 11

Opleiding

1.   Een passende, periodieke opleiding van rechters wordt verstrekt in het kader van het in artikel 19 van de overeenkomst bedoelde opleidingsprogramma. Het presidium stelt de opleidingsvoorschriften vast waarmee gezorgd wordt voor de uitvoering en de algehele samenhang van het opleidingsprogramma.

2.   Het opleidingsprogramma voorziet in een platform voor de uitwisseling van ervaring en in een discussieforum, met name door:

a)

het organiseren van cursussen, seminars, workshops en symposia;

b)

samenwerking met internationale organisaties en opleidingsinstituten op het gebied van intellectuele eigendom, en

c)

het bevorderen en ondersteunen van verdere beroepsopleiding.

3.   Een jaarlijks werkprogramma en opleidingsrichtsnoeren worden opgesteld, omvattend een jaarlijks opleidingsprogramma voor elke rechter, waarmee wordt voorzien in zijn volgens de opleidingsvoorschriften vastgestelde opleidingsbehoeften.

4.   Voorts voorziet het opleidingsprogramma in:

a)

passende opleiding van kandidaat-rechters en pas benoemde rechters van het Gerecht;

b)

ondersteunende projecten ter vergemakkelijking van de samenwerking tussen vertegenwoordigers, octrooiadvocaten en het Gerecht.

Artikel 12

Bezoldiging

Het administratief comité stelt de bezoldiging van de president van het Hof van beroep, de president van het Gerecht van eerste aanleg, de rechters, de griffier, de plaatsvervangend griffier en het personeel vast.

HOOFDSTUK II

ORGANISATORISCHE BEPALINGEN

AFDELING 1

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 13

De president van het Hof van beroep

1.   De president van het Hof van beroep wordt door alle rechters van het Hof van beroep voor drie jaar uit hun midden gekozen. De president van het Hof van beroep is tweemaal herkiesbaar.

2.   De verkiezing van de president van het Hof van beroep geschiedt bij geheime stemming. Verkozen is de rechter die de volstrekte meerderheid van stemmen heeft verkregen. Indien geen van de rechters de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt tot een tweede stemming overgegaan en is de rechter die de meeste stemmen krijgt, verkozen.

3.   De president van het Hof van beroep leidt de jurisprudentiële werkzaamheden en de diensten van het Hof van beroep en leidt de beraadslagingen van het Hof van beroep in voltallige zitting.

4.   Indien het ambt van president van het Hof van beroep vóór het verstrijken van de ambtstermijn openvalt, wordt voor het resterende gedeelte van de termijn een opvolger gekozen.

Artikel 14

De president van het Gerecht van eerste aanleg

1.   De president van het Gerecht van eerste aanleg wordt door alle voltijdrechters van het Gerecht van eerste aanleg uit hun midden gekozen voor een ambtstermijn van drie jaar. De president van het Gerecht van eerste aanleg is tweemaal herkiesbaar.

2.   De eerste president van het Gerecht van eerste aanleg is een onderdaan van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de centrale afdeling zetelt.

3.   De president van het Gerecht van eerste aanleg leidt de jurisprudentiële werkzaamheden en de diensten van het Gerecht van eerste aanleg.

4.   Artikel 13, leden 2 en 4, zijn van overeenkomstige toepassing op de president van het Gerecht van eerste aanleg.

Artikel 15

Presidium

1.   Het presidium bestaat uit de president van het Hof van beroep, die als voorzitter optreedt, de president van het Gerecht van eerste aanleg, twee rechters van het Hof van beroep die uit hun midden zijn gekozen, drie voltijdrechters van het Gerecht van eerste aanleg die uit hun midden zijn gekozen, en de griffier als niet-stemgerechtigd lid.

2.   Het presidium verricht zijn taken in overeenstemming met dit statuut. Onverminderd zijn eigen opdracht, kan het bepaalde taken aan een van zijn leden delegeren.

3.   Het presidium is belast met het beheer van het Gerecht; in het bijzonder:

a)

stelt het voorstellen op tot wijziging van het reglement voor de procesvoering overeenkomstig artikel 41 van de overeenkomst, alsook voorstellen betreffende het financieel reglement van het Gerecht;

b)

stelt het de jaarlijkse begroting, de jaarrekeningen en het jaarverslag van het Gerecht op en dient deze in bij het begrotingscomité;

c)

stelt het de richtsnoeren voor het opleidingsprogramma voor rechters vast en ziet het toe op de uitvoering ervan;

d)

neemt het beslissingen omtrent de benoeming en de ontzetting uit het ambt van griffier en van plaatsvervangend griffier;

e)

stelt het de regels voor de griffie, met inbegrip van de subalterne griffies vast.

f)

brengt het advies uit overeenkomstig artikel 83, lid 5, van de overeenkomst;

4.   De in de artikelen 7, 8, 10 en 22 genoemde beslissingen van het presidium worden genomen zonder dat de griffier eraan deelneemt.

5.   Het presidium kan slechts geldig beslissen, indien alle leden aanwezig zijn of op correcte wijze zijn vertegenwoordigd. Er wordt beslist bij meerderheid van stemmen.

Artikel 16

Personeel

1.   De ambtenaren en andere personeelsleden van het Gerecht hebben tot taak de president van het Hof van beroep, de president van het Gerecht van eerste aanleg, de rechters en de griffier bij te staan. Zij zijn verantwoording schuldig aan de griffier, onder het gezag van de president van het Hof van beroep en de president van het Gerecht van eerste aanleg.

2.   Het administratief comité stelt het statuut van de ambtenaren en andere personeelsleden van het Gerecht vast.

Artikel 17

Rechterlijke vakantie

1.   De president van het Hof van beroep stelt na overleg met het presidium de duur van de rechterlijke vakanties en de voorschriften voor de naleving van de officiële feestdagen vast.

2.   Tijdens de rechterlijke vakanties kan het ambt van president van het Hof van beroep en president van het Gerecht van eerste aanleg worden uitgeoefend door een rechter die daartoe door zijn voorzitter wordt aangezocht. De president van het Hof van beroep kan de rechters in dringende gevallen bijeenroepen.

3.   De president van het Hof van beroep en de president van het Gerecht van eerste aanleg kunnen om geldige redenen verlof verlenen aan respectievelijk de rechters van het Hof van beroep of de rechters van het Gerecht van eerste aanleg.

AFDELING 2

Het Gerecht van eerste aanleg

Artikel 18

Oprichting en opheffing van een lokale of regionale afdeling

1.   Een verzoek van een of meer overeenkomstsluitende lidstaten om oprichting van een lokale of regionale afdeling wordt tot de voorzitter van het administratief comité gericht. Hierin wordt de zetel van de lokale of regionale afdeling vermeld.

2.   In het besluit van het administratief comité houdende oprichting van een lokale of regionale afdeling wordt het aantal rechters voor die afdeling vermeld; het besluit wordt openbaar gemaakt.

3.   Op verzoek van de overeenkomstsluitende lidstaat die de gaststaat van de lokale afdeling is of van de overeenkomstsluitende lidstaten die aan de regionale afdeling deelnemen, besluit het administratief comité tot opheffing van een regionale of lokale afdeling. Het besluit tot opheffing van een lokale of regionale afdeling vermeldt de datum waarna geen nieuwe zaken bij de afdeling aanhangig kunnen worden gemaakt en de datum waarop de afdeling ophoudt te bestaan.

4.   Op de datum waarop een lokale of regionale afdeling ophoudt te bestaan, zijn de bij deze lokale of regionale afdeling aangestelde rechters aangesteld bij de centrale afdeling, en worden zaken die nog bij de lokale of regionale afdeling in behandeling zijn, alsmede de ondergriffie en alle bijbehorende documentatie naar de centrale afdeling overgebracht.

Artikel 19

Kamers

1.   De toewijzing van rechters en de toewijzing van zaken aan de kamers binnen een afdeling vallen onder het reglement voor de procesvoering. Een rechter van de kamer wordt overeenkomstig het reglement voor de procesvoering tot voorzittende rechter aangewezen.

2.   Overeenkomstig het reglement voor de procesvoering kan de kamer bepaalde taken aan een of meer van zijn rechters delegeren.

3.   Overeenkomstig het reglement voor de procesvoering kan voor iedere afdeling een vaste rechter voor de behandeling van urgente zaken worden aangewezen.

4.   Indien een alleensprekend rechter in de zin van artikel 8, lid 7, van de overeenkomst, of een plaatsvervangend rechter in de zin van lid 3 van dit artikel, een zaak behandelt, verricht hij alle functies van een kamer.

5.   Eén rechter van de kamer treedt als rapporteur op, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering.

Artikel 20

Pool van rechters

1.   Door de griffier wordt een lijst opgesteld met de namen van de rechters die deel uitmaken van de pool van rechters. De lijst vermeldt voor elke rechter ten minste de talenkennis, het technologisch gebied en de ervaring, alsmede de reeds door hem behandelde zaken.

2.   Het tot de president van het Gerecht van eerste aanleg gerichte verzoek om een rechter uit de pool van rechters aan te wijzen bevat met name de volgende gegevens: het onderwerp van de zaak, de door de rechters van de kamers gebruikte officiële taal van het Europees Octrooibureau, de proceduretaal en het technologisch gebied waarop de zaak betrekking heeft.

AFDELING 3

Het Hof van beroep

Artikel 21

Kamers

1.   De toewijzing van rechters en de toewijzing van zaken aan de kamers vallen onder het reglement voor de procesvoering. Eén rechter van de kamer wordt overeenkomstig het reglement voor de procesvoering tot voorzittende rechter benoemd.

2.   Indien een zaak van uitzonderlijk belang is, en met name wanneer de beslissing gevolgen kan hebben voor de eenheid en consistentie van de rechtspraak van het Gerecht, kan het Hof van beroep op voorstel van de voorzittende rechter besluiten de zaak naar het Hof in voltallige zitting te verwijzen.

3.   Overeenkomstig het reglement voor de procesvoering kan de kamer bepaalde taken aan een of meer van zijn rechters delegeren.

4.   Eén rechter van de kamer treedt als rapporteur op, overeenkomstig het reglement voor de procesvoering.

AFDELING 4

De Griffie

Artikel 22

Benoeming en ontzetting uit het ambt van griffier

1.   Het presidium benoemt de griffier van het Gerecht voor een ambtstermijn van zes jaar. De griffier is herbenoembaar.

2.   Twee weken voor de datum van de benoeming van de griffier stelt de president van het Hof van beroep het presidium in kennis van de voor de post ingediende kandidaatstellingen.

3.   Voor zijn aantreden legt de griffier voor het presidium de eed af dat hij zijn ambt als griffier onpartijdig en gewetensvol zal uitoefenen.

4.   De griffier kan uitsluitend uit zijn ambt worden ontzet indien hij niet langer aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen voldoet. Het presidium neemt een besluit na de griffier te hebben gehoord.

5.   Indien het ambt van griffier voor het verstrijken van de ambtstermijn openvalt, wordt door het presidium voor zes jaar een nieuwe griffier benoemd.

6.   Bij afwezigheid of verhindering, en indien het ambt vacant is, wijst de president van het Hof van beroep, na het presidium te hebben geraadpleegd, een personeelslid van het Hof aan dat de taken van de griffier zal verrichten.

Artikel 23

Taken van de griffier

1.   De griffier staat het Gerecht, de president van het Hof van beroep en de president van het Gerecht van eerste aanleg en de rechters bij de uitoefening van hun taken bij. De griffier is belast met de organisatie en de werkzaamheden van de griffie onder het gezag van de president van het Hof van beroep.

2.   De griffier heeft met name tot taak:

a)

het register van alle zaken voor het Gerecht bij te houden,

b)

de overeenkomstig de artikelen 18, 48, lid 3 en 57, lid 2, van de overeenkomst opgestelde lijsten bij te houden en te beheren;

c)

de lijst van kennisgevingen overeenkomstig artikel 83 van de overeenkomst bij te houden en te beheren;

d)

de beslissingen van het Gerecht bekend te maken, onder voorbehoud van de bescherming van vertrouwelijke informatie;

e)

jaarverslagen met statistische gegevens bekend te maken, en

f)

ervoor te zorgen dat de informatie over de kennisgevingen in de zin van artikel 83 van de overeenkomst wordt doorgegeven aan het Europees Octrooibureau.

Artikel 24

Bijhouden van het register

1.   De door het presidium aangenomen voorschriften voor de griffie bevatten gedetailleerde voorschriften voor het bijhouden van het register van het Gerecht.

2.   De voorschriften betreffende toegang tot documenten van de griffie worden opgenomen in het reglement voor de procesvoering.

Artikel 25

Subalterne griffies en ondergriffier

1.   Een ondergriffier wordt door het presidium benoemd voor een ambtstermijn van zes jaar. De ondergriffier is herbenoembaar.

2.   De leden 2 tot en met 6 van artikel 22 zijn van overeenkomstige toepassing.

3.   De ondergriffier is verantwoordelijk voor de organisatie en de werkzaamheden van de subalterne griffies onder het gezag van de griffier en de president van het Gerecht van eerste aanleg. De ondergriffier heeft met name tot taak:

a)

het register van alle zaken voor het Gerecht van eerste aanleg bij te houden;

b)

elke zaak voor het Gerecht van eerste aanleg ter kennis van de griffie te brengen.

4.   De ondergriffier verleent ook administratieve en secretariële bijstand aan de afdelingen van het Gerecht van eerste aanleg.

HOOFDSTUK III

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 26

Begroting

1.   De begroting wordt op voorstel van het presidium goedgekeurd door het begrotingscomité. Zij wordt opgesteld volgens de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen die zijn vervat in het financieel reglement, opgesteld overeenkomstig artikel 33.

2.   Binnen de begroting kan het presidium, overeenkomstig het financieel reglement, financiële middelen overschrijven tussen de diverse rubrieken of subrubrieken.

3.   De griffier is verantwoordelijk voor de uitvoering van de begroting overeenkomstig het financieel reglement.

4.   De griffier legt jaarlijks over de rekeningen van het voorgaande begrotingsjaar met betrekking tot de uitvoering van de begroting een verklaring af die wordt goedgekeurd door het presidium.

Artikel 27

Toestemming voor uitgaven

1.   Voor de in de begroting opgenomen uitgaven wordt toestemming verleend voor de duur van één boekhoudkundig tijdvak, tenzij het financieel reglement anders bepaalt.

2.   Overeenkomstig het financieel reglement kunnen andere kredieten dan die voor personeelskosten, welke aan het eind van het boekhoudkundig tijdvak niet zijn uitgegeven, worden overgedragen, uiterlijk tot aan het eind van het volgende boekhoudkundige tijdvak.

3.   Kredieten worden opgenomen in verschillende rubrieken volgens de aard en het doel van de uitgaven en, voor zover nodig, verder onderverdeeld overeenkomstig het financieel reglement.

Artikel 28

Kredieten voor onvoorziene uitgaven

1.   De begroting van het Gerecht kan kredieten voor onvoorziene uitgaven omvatten.

2.   De besteding van deze kredieten door het Gerecht is onderworpen aan voorafgaande goedkeuring door het begrotingscomité.

Artikel 29

Boekhoudkundig tijdvak

Het boekhoudkundig tijdvak loopt van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 30

Opstelling van de begroting

Het presidium dient de ontwerpbegroting van het Gerecht uiterlijk op de in het financieel reglement voorgeschreven datum bij het begrotingscomité in.

Artikel 31

Voorlopige begroting

1.   Indien de begroting bij het ingaan van het boekhoudkundig tijdvak niet door het begrotingscomité is aangenomen, kunnen maandelijks uitgaven plaatsvinden per rubriek of andere onderverdeling van de begroting, overeenkomstig het financieel reglement, tot maximaal een twaalfde van de begrotingskredieten voor het voorafgaande boekhoudkundige tijdvak, mits de aldus aan het presidium beschikbaar gestelde kredieten niet meer bedragen dan een twaalfde van de in de ontwerpbegroting vermelde kredieten.

2.   Het begrotingscomité kan, onder voorbehoud van het in acht nemen van de andere bepalingen van lid 1, toestemming verlenen voor uitgaven die een twaalfde van de begrotingskredieten voor het voorafgaande boekhoudkundige tijdvak overschrijden.

Artikel 32

Controle van de rekeningen

1.   De financiële jaarverslagen van het Gerecht worden door onafhankelijke accountants gecontroleerd. De accountants worden benoemd en zo nodig ontslagen door het begrotingscomité.

2.   Uit de controle, die gebaseerd is op professionele boekhoudnormen en zo nodig ter plaatse wordt verricht, moet blijken dat de begroting op wettige en correcte wijze is uitgevoerd en dat de financiële administratie van het Gerecht overeenkomstig de beginselen van economie en degelijk financieel beheer is gevoerd. De accountants stellen aan het eind van elk boekhoudkundig tijdvak een verslag op dat een ondertekende accountantsverklaring bevat.

3.   Het presidium dient bij het begrotingscomité de financiële jaarverslagen van het Gerecht en de jaarlijkse verklaring over de uitvoering van de begroting voor het voorafgaande boekhoudkundige tijdvak in, alsmede het accountantsverslag.

4.   Het begrotingscomité keurt de jaarrekening en het accountantsverslag goed en verleent kwijting aan het presidium met betrekking tot de uitvoering van de begroting.

Artikel 33

Financieel reglement

1.   Het financieel reglement wordt door het Administratief Comité goedgekeurd. Het wordt op voorstel van het Gerecht gewijzigd door het Administratief Comité.

2.   Het financieel reglement behelst met name:

a)

regelingen betreffende de opstelling en de uitvoering van de begroting en voor de indiening en de controle van de rekeningen;

b)

de methode en procedure volgens welke de betalingen en bijdragen, inclusief de eerste financiële bijdragen als bedoeld in artikel 37 van de overeenkomst, aan het Gerecht ter beschikking moeten worden gesteld;

c)

de regels betreffende de taken van de ordonnateurs en rekenplichtigen en de regelingen om op hen toezicht uit te oefenen, en

d)

de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen waarop de begroting en de financiële jaarverslagen moeten worden gebaseerd.

HOOFDSTUK IV

PROCEDUREVOORSCHRIFTEN

Artikel 34

Vertrouwelijkheid van de beraadslagingen

De beraadslagingen van het Gerecht zijn en blijven geheim.

Artikel 35

Beslissingen

1.   Wanneer een kamer met een even aantal rechters zetelt, worden beslissingen van het Gerecht genomen door een meerderheid van de kamer. Bij staking van stemmen geeft de stem van de voorzittende rechter de doorslag.

2.   In geval van verhindering van een der rechters van een kamer kan, overeenkomstig de in het reglement voor de procesvoering vastgestelde bepalingen een beroep worden gedaan op een rechter die deel uitmaakt van een andere kamer.

3.   In de gevallen waarin dit statuut bepaalt dat het Hof van beroep in voltallige zitting een beslissing neemt, is deze beslissing slechts geldig indien zij genomen is door ten minste drie vierde van het aantal rechters waaruit een voltallige zitting bestaat.

4.   De beslissingen van het Gerecht bevatten de namen van de rechters die de zaak hebben behandeld.

5.   De beslissingen worden ondertekend door de rechters die de beslissing hebben gegeven, voor beslissingen van het Hof van beroep door de griffier en voor beslissingen van het Gerecht van eerste aanleg door de ondergriffier. Zij worden in openbare zitting uitgesproken.

Artikel 36

Afwijkende standpunten

Een afwijkend standpunt dat door een rechter van een kamer afzonderlijk wordt ingenomen overeenkomstig artikel 78 van de overeenkomst wordt door die rechter met redenen omkleed, schriftelijk ingediend en ondertekend.

Artikel 37

Beslissingen bij verstek

1.   Op verzoek van een partij in een procedure kan overeenkomstig het reglement voor de procesvoering een beslissing bij verstek worden gegeven indien de andere partij, nadat haar een gedinginleidend stuk of gelijkwaardig document is betekend of meegedeeld, nalaat schriftelijk conclusies in te dienen of niet verschijnt tijdens de mondelinge behandeling. De beslissing is vatbaar voor verzet binnen een maand na de betekening ervan aan de partij waartegen de beslissing bij verstek is gegeven.

2.   Tenzij het Gerecht anders bepaalt, heeft het verzet geen schorsende werking ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de bij verstek gegeven beslissing.

Artikel 38

Prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie

1.   De door het Hof van Justitie van de Europese Unie vastgestelde procedures voor verzoeken om een prejudiciële uitspraak worden binnen de Europese Unie toegepast.

2.   Indien het Gerecht van eerste aanleg of het Hof van beroep besloten heeft aan het Hof van Justitie van de Europese Unie een vraag over de uitlegging van het Verdrag betreffende de Europese Unie of het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te stellen, of een vraag over de geldigheid of de uitlegging van de handelingen van de instellingen van de Europese Unie te stellen, schort het de procedure op.


BIJLAGE II

VERDELING VAN ZAKEN BINNEN DE CENTRALE AFDELING  (1)

Afdeling in LONDEN

Zetel in PARIJS

Afdeling in MÜNCHEN

 

Bureau van de president

 

A)

Menselijke levensbehoeften

B)

Uitvoeren van operaties, transport

F)

Werktuigbouwkunde, verlichting, verwarming, wapens, springstoffen

C)

Chemie, metaal

D)

Textiel, papier

 

E)

Vaste constructies

G)

Natuurkunde

H)

Elektriciteit


(1)  De indeling in 8 secties (A tot en met H) is gebaseerd op de internationale indeling van octrooien door de Wereldorganisatie voor het Intellectuele Eigendom (https://www.wipo.int/classifications/ipc/en).