Wet van 22 mei 1997, houdende nieuwe regels omtrent de economische mededinging (Mededingingswet)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is ter vervanging van de Wet economische mededinging nieuwe regels vast te stellen omtrent mededingingsafspraken en economische machtsposities, alsmede om regels te stellen omtrent toezicht op concentraties van ondernemingen, en daarbij zoveel mogelijk aan te sluiten bij de regels betreffende de mededinging krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: - a.
- Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;
- b.
- mededingingsautoriteit: de Nederlandse Mededingingsautoriteit, genoemd in artikel 2, eerste lid;
- c.
- raad: de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit;
- d.
- Verdrag: het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;
- e.
- overeenkomst: een overeenkomst in de zin van artikel 81, eerste lid, van het Verdrag;
- f.
- onderneming: een onderneming in de zin van artikel 81, eerste lid, van het Verdrag;
- g.
- ondernemersvereniging: een ondernemersvereniging in de zin van artikel 81, eerste lid, van het Verdrag;
- h.
- onderling afgestemde feitelijke gedragingen: onderling afgestemde feitelijke
gedragingen in de zin van artikel 81, eerste lid, van het Verdrag;
- i.
- economische machtspositie: positie van een of meer ondernemingen die hen in staat stelt de instandhouding van een daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan te verhinderen door hun de mogelijkheid te geven zich in belangrijke mate onafhankelijk van hun concurrenten, hun leveranciers, hun afnemers of de eindgebruikers te gedragen;
- j.
- onderzoek: handelingen die worden verricht met het oog op de vaststelling dat al dan niet een overtreding is begaan;
- k.
- verordening 1/2003: verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PbEG 2003, L 1);
- l.
- verordening 139/2004: verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van de Europese Unie van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PbEG L 24);
- m.
- mededingingsverordening: verordening genoemd in de onderdelen k en l;
- n.
- consumentenorganisaties: stichtingen of verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid die krachtens hun statuten tot taak hebben het behartigen van de collectieve belangen van consumenten.
Hoofdstuk 2. De Nederlandse Mededingingsautoriteit
§ 1. Algemeen
Artikel 2 - Er is een Nederlandse Mededingingsautoriteit.
- De raad van bestuur vormt het bestuur van de mededingingsautoriteit.
- De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is van toepassing, met uitzondering van artikel 22 van die wet.
Artikel 3
- De raad bestaat uit drie leden, onder wie de voorzitter.
- Benoeming vindt plaats op grond van deskundigheid op het gebied van de taken waarmee de raad is belast.
- De voorzitter wordt benoemd voor een periode van ten hoogste zes jaar en de overige leden worden benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar. De leden kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar.
Artikel 4
Een lid van de raad heeft geen financiële of andere belangen bij ondernemingen waardoor zijn onpartijdigheid in het geding kan zijn.
Artikel 4a [Vervallen per 01-01-2011]
Artikel 4b - De raad stelt een bestuursreglement vast, waarin in ieder geval regels over de werkwijze en procedures zijn opgenomen. In het reglement worden tevens regels opgenomen over de verdeling van de werkzaamheden bij de voorbereiding van de besluiten van de raad.
- Het bestuursreglement wordt na de goedkeuring van Onze Minister bekend gemaakt in de Staatscourant.
§ 2. Taken en bevoegdheden Artikel 5
De raad is belast met taken ter uitvoering van deze wet, alsmede ter uitvoering van andere wetten, voor zover dat in de desbetreffende wet is bepaald.
Artikel 5a - Onze Minister stelt ten behoeve van de uitvoering van de in artikel 5 bedoelde taken personeel ter beschikking van de raad.
- De raad stelt een mandaatregeling op ten aanzien van de bevoegdheden van het personeel.
- In de mandaatregeling worden regels gesteld omtrent het verlenen van een algemeen mandaat met betrekking tot de uitvoering van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en kunnen regels worden gesteld in het kader van de uitvoering van andere wetten.
- De raad voorziet in een specifieke organisatorische eenheid die wordt belast met uitvoering en toezicht op de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.
- De in het tweede lid bedoelde regeling behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Onze Minister onthoudt zijn goedkeuring indien naar zijn oordeel de mandaatregeling een goede taakuitoefening door de raad kan belemmeren. De regeling wordt na goedkeuring
- door de raad bekendgemaakt in de Staatscourant.
- Indien Onze Minister van oordeel is dat de mandaatregeling een goede taakuitoefening belemmert, kan hij de raad verzoeken de mandaatregeling te wijzigen.
- Indien de raad binnen drie maanden geen gevolg heeft gegeven aan een verzoek als bedoeld in het zesde lid kan Onze Minister de raad opdragen de mandaatregeling op een door hem gewenste wijze aan te passen.
Artikel 5b - Onze Minister kan de raad opdragen werkzaamheden te verrichten in het kader van de uitvoering van regelgeving op het gebied van de mededinging op grond van het Verdrag, voor zover daarin niet reeds bij of krachtens de wet is voorzien, alsmede werkzaamheden op het gebied van de mededinging in verband met andere verdragen of internationale afspraken.
- Onze Minister kan de raad instructies geven met betrekking tot het verrichten van de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden, alsmede met betrekking tot het door de raad in te nemen standpunt in een adviescomité als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van verordening 1/2003 en artikel 19, vierde lid, van verordening 139/2004, met dien verstande dat een instructie inzake een standpunt in een adviescomité geen betrekking heeft op de mededingingsaspecten van een individueel geval.
Artikel 5c - Onze Minister kan, al dan niet op verzoek van een van Onze andere Ministers, de raad opdragen een rapportage uit te brengen inzake de effecten voor de mededinging van voorgenomen of geldende regelgeving of van een voorgenomen of een geldend besluit.
- De raad kan een in het eerste lid bedoelde rapportage ook uit eigen beweging uitbrengen.
- Het uitbrengen van een rapportage aan een van Onze andere Ministers geschiedt door tussenkomst van Onze Minister.
- Op verzoek van een of beide Kamers van de Staten-Generaal brengt de raad met tussenkomst van Onze Minister een rapportage uit aan de beide Kamers der Staten-Generaal. Onze Minister zendt de rapportage onverwijld naar de beide Kamers der Staten-Generaal. Onze Minister kan de rapportage doen vergezellen van zijn bevindingen.
§ 3. Informatievoorziening, sturing en toezicht
Artikel 5d
Beleidsregels met betrekking tot de uitoefening van de in deze wet aan de raad toegekende bevoegdheden kunnen betrekking hebben of mede betrekking hebben op de wijze waarop de raad bij toepassing van artikel 6, derde lid, andere belangen dan economische belangen in zijn afweging moet betrekken.
Artikel 5e
Onze Minister kan, nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn opmerkingen te maken, nadere regels vaststellen met betrekking tot de in artikel 20 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bedoelde gegevensuitwisseling tussen Onze Minister en de raad.
Artikel 5f
Indien de raad bij werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van een andere wet als
bedoeld in artikel 5 die onder verantwoordelijkheid van een van Onze andere Ministers valt, zijn taak ernstig verwaarloost, treft Onze Minister de in artikel 23, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bedoelde voorzieningen na overleg met Onze andere Minister wie het aangaat.
Artikel 5g
- Het jaarverslag, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, heeft betrekking op de uitvoering van deze wet en op de uitvoering van andere wetten als bedoeld in artikel 5.
- Het verslag wordt in voorkomend geval mede gezonden aan Onze andere Minister wie het aangaat.
- Bij de toezending van het jaarverslag aan de beide Kamers der Staten-Generaal op grond van artikel 18, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen voegt Onze Minister zijn bevindingen daaromtrent alsmede de bevindingen van Onze andere Minister, bedoeld in het tweede lid.
Artikel 5h
Voor zover het verslag, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, betrekking heeft op de werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van een andere wet als bedoeld in artikel 5, stelt Onze Minister het verslag op na overleg met Onze andere Minister wie het aangaat.
Artikel 5i [Vervallen per 01-01-2011]
Artikel 5j [Vervallen per 01-01-2011]
Artikel 5k [Vervallen per 01-01-2011]
Artikel 5l
- De raad legt voorgenomen beleidsregels ten minste vier weken voor vaststelling daarvan aan Onze Minister voor.
- Indien de voorgenomen beleidsregels naar het oordeel van Onze Minister in strijd zijn met het belang van een goede taakuitoefening door de raad, deelt Onze Minister dit gemotiveerd mee aan de raad binnen twee weken nadat de regels aan hem zijn voorgelegd.
- Indien Onze Minister een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid heeft gedaan, stelt de raad de beleidsregels niet vast.
- De raad maakt door hem vastgestelde beleidsregels bekend in de Staatscourant.
Hoofdstuk 3. Mededingingsafspraken
§ 1. Verbod van mededingingsafspraken
Artikel 6 - Verboden zijn overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen, die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst.
- De krachtens het eerste lid verboden overeenkomsten en besluiten zijn van rechtswege
- nietig.
- Het eerste lid geldt niet voor overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die bijdragen tot verbetering van de productie of van de distributie of tot bevordering van de technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken ondernemingen
- beperkingen op te leggen die voor het bereiken van deze doelstellingen niet
onmisbaar zijn, of
- de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken goederen en diensten de mededinging uit te schakelen.
- Een onderneming of ondernemersvereniging die zich op het derde lid beroept, bewijst dat aan dat lid is voldaan.
Artikel 7
1. Artikel 6, eerste lid, geldt niet voor overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen als bedoeld in dat artikel indien: - a.
- bij de desbetreffende overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging niet meer dan acht ondernemingen betrokken zijn, dan wel bij de desbetreffende ondernemersvereniging niet meer dan acht ondernemingen betrokken zijn, en
- b.
- de gezamenlijke omzet in het voorafgaande kalenderjaar van de bij de desbetreffende overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging betrokken ondernemingen dan wel de gezamenlijke omzet van de bij de desbetreffende ondernemersvereniging betrokken ondernemingen niet hoger is dan: 1°. € 5 500 000, indien daarbij uitsluitend ondernemingen zijn betrokken wier
activiteiten zich in hoofdzaak richten op het leveren van goederen;
2°. € 1 100 000, in alle andere gevallen.
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, geldt artikel 6, eerste lid, voorts niet voor overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen als bedoeld in dat artikel voor zover daarbij ondernemingen of ondernemersverenigingen betrokken zijn die daadwerkelijke of potentiële concurrenten zijn op een of meer van de relevante markten, indien: - a.
- het gezamenlijke marktaandeel van de bij de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen op geen van de relevante markten waarop de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging van invloed is, groter is dan 5%, en
- b.
- de gezamenlijke omzet in het voorafgaande kalenderjaar van de bij de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen voor de onder de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging vallende goederen of diensten niet hoger is dan € 40 000 000.
- In geval van afzonderlijke overeenkomsten tussen een onderneming of een ondernemersvereniging en twee of meer andere ondernemingen, die dezelfde strekking hebben, worden voor de toepassing van het eerste lid die overeenkomsten tezamen beschouwd als één overeenkomst.
- Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, zo nodig onder voorschriften en beperkingen, dat artikel 6, eerste lid, niet van toepassing is op in die maatregel omschreven categorieën van overeenkomsten, besluiten of gedragingen als bedoeld in dat artikel, die in het algemeen vanuit een oogpunt van mededinging van duidelijk ondergeschikte betekenis zijn.
- Het in het eerste lid, onder a, genoemde aantal en de in het eerste lid, onder b, genoemde bedragen kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd.
Artikel 8
- De berekening van de omzet, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b en tweede lid onder b, geschiedt op de voet van het bepaalde in artikel 377, zesde lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voor de netto-omzet.
- Indien een onderneming behoort tot een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek worden voor de berekening van de omzet van die onderneming de omzetten van alle tot die groep behorende ondernemingen opgeteld. Bij deze berekening worden transacties tussen de tot die groep behorende ondernemingen buiten beschouwing gelaten.
- Voor de berekening van de gezamenlijke omzet van de betrokken ondernemingen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b en tweede lid onder b, worden de transacties tussen die ondernemingen buiten beschouwing gelaten.
Artikel 9
- De raad kan op een overeenkomst tussen ondernemingen, een besluit van een ondernemersvereniging of een onderling afgestemde feitelijke gedraging van ondernemingen waarop krachtens artikel 7, eerste, tweede of vierde lid, artikel 6, eerste lid, niet van toepassing is, bij beschikking alsnog artikel 6, eerste lid, van toepassing verklaren, indien die overeenkomst, dat besluit of die gedraging gezien de marktverhoudingen op de relevante markt in aanzienlijke mate afbreuk doet aan de mededinging.
- Op de voorbereiding van de beschikking is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
- De beschikking treedt niet eerder in werking dan zes weken na de datum van haar terinzagelegging overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 10
Artikel 6 geldt niet voor overeenkomsten, besluiten en gedragingen als bedoeld in dat artikel die rechtstreeks verbonden zijn aan een concentratie als bedoeld in artikel 27, en noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de desbetreffende concentratie.
§ 2. Uitzondering in verband met het vervullen van bijzondere taken
Artikel 11
Voor overeenkomsten, besluiten en gedragingen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, waarbij ten minste een onderneming of ondernemersvereniging betrokken is die bij wettelijk voorschrift of door een bestuursorgaan is belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang, geldt artikel 6, eerste lid, voor zover de toepassing van dat artikel de vervulling van de aan die onderneming of ondernemersvereniging toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert.
§ 3. Vrijstellingen
Artikel 12
Artikel 6, eerste lid, geldt niet voor overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen waarvoor krachtens een verordening van de Raad van de Europese Unie of een verordening van de Commissie van de Europese Gemeenschappen artikel 81, eerste lid, van het Verdrag buiten toepassing is verklaard.
Artikel 13 - Artikel 6, eerste lid, geldt niet voor overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen die de handel tussen de lid-staten van de Europese Gemeenschappen niet ongunstig kunnen beïnvloeden of waardoor de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt niet wordt verhinderd, beperkt of vervalst doch die, indien dat wel het geval zou zijn, zouden zijn vrijgesteld krachtens een verordening als bedoeld in artikel 12.
- De raad kan op een overeenkomst tussen ondernemingen, een besluit van een ondernemersvereniging of een onderling afgestemde feitelijke gedraging van ondernemingen waarop krachtens het eerste lid artikel 6, eerste lid, niet van toepassing is, bij beschikking alsnog artikel 6, eerste lid, van toepassing verklaren, indien zich omstandigheden voordoen als die welke krachtens de desbetreffende verordening kunnen leiden tot de buitentoepassingverklaring van die verordening.
- Op de voorbereiding van de beschikking is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
- De beschikking treedt niet eerder in werking dan zes weken na de datum van haar terinzagelegging overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 14
Artikel 6, eerste lid, geldt niet voor overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen waarvoor een op grond van artikel 81, derde lid, van het Verdrag verleende ontheffing geldt.
Artikel 15
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, zo nodig onder voorschriften en beperkingen, dat artikel 6, eerste lid, niet geldt voor in die maatregel omschreven categorieën van overeenkomsten, besluiten en gedragingen als bedoeld in dat artikel, die bijdragen tot verbetering van de produktie of van de distributie of tot bevordering van de technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken ondernemingen - a.
- beperkingen op te leggen die voor het bereiken van deze doelstellingen niet
onmisbaar zijn, of
- b.
- de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken goederen en diensten de mededinging uit te schakelen.
- In een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid kan worden bepaald dat de raad op een overeenkomst, besluit of gedraging waarvoor krachtens die maatregel artikel 6, eerste lid, niet geldt, bij beschikking alsnog artikel 6, eerste lid, van toepassing kan verklaren, indien wordt voldaan aan de in die algemene maatregel van bestuur genoemde vereisten.
- Op de voorbereiding van de beschikking is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
- De beschikking treedt niet eerder in werking dan zes weken na de datum van haar
terinzagelegging overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 16
Artikel 6, eerste lid, geldt niet voor: - a.
- een collectieve arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst,
- b.
- een overeenkomst in een bedrijfstak tussen een of meer werkgeversorganisaties en een of meer werknemersorganisaties uitsluitend met betrekking tot pensioen als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet,
- c.
- een overeenkomst of besluit van een organisatie van beoefenaren van een vrij beroep houdende uitsluitend de deelname aan een beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, indien overeenkomstig artikel 5 van die wet, met betrekking tot een zodanige regeling een verzoek is ingediend tot verplichtstelling door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het verzoek niet is afgewezen.
§ 4 [Vervallen per 01-08-2004] Artikel 17 [Vervallen per 01-08-2004] Artikel 18 [Vervallen per 01-08-2004] Artikel 19 [Vervallen per 01-08-2004] Artikel 20 [Vervallen per 01-08-2004] Artikel 21 [Vervallen per 01-08-2004] Artikel 22 [Vervallen per 01-08-2004] Artikel 23 [Vervallen per 01-08-2004]
Hoofdstuk 4. Economische machtsposities § 1. Verbod van misbruik van economische machtsposities Artikel 24 - Het is ondernemingen verboden misbruik te maken van een economische machtspositie.
- Het tot stand brengen van een concentratie als omschreven in artikel 27 wordt niet aangemerkt als het misbruik maken van een economische machtspositie.
§ 2. Uitzondering in verband met het vervullen van bijzondere taken Artikel 25 - Voor zover de toepassing van artikel 24, eerste lid, de vervulling van bij wettelijk voorschrift of door een bestuursorgaan aan een onderneming opgedragen beheer van een dienst van algemeen economisch belang verhindert, kan de raad op aanvraag verklaren dat artikel 24, eerste lid, niet van toepassing is op een daarbij aangewezen gedraging.
- Een beschikking als bedoeld in het eerste lid kan onder beperkingen worden gegeven; aan een beschikking kunnen voorschriften worden verbonden.
Hoofdstuk 4a. Financiële transparantie binnen bepaalde ondernemingen
Artikel 25a
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: - a.
- richtlijn: richtlijn nr. 2006/111/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 16 november 2006 (PbEG L 318) betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven en de financiële doorzichtigheid binnen bepaalde ondernemingen;
- b.
- uitsluitend recht: een recht dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van een bestuursorgaan aan een onderneming wordt verleend, waarbij voor die onderneming het recht wordt voorbehouden om binnen een bepaald geografisch gebied een dienst te verrichten of een activiteit uit te oefenen;
- c.
- bijzonder recht: een recht dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van een bestuursorgaan aan een beperkt aantal ondernemingen wordt verleend en waarbij binnen een bepaald geografisch gebied: 1°. het aantal van deze ondernemingen die een dienst mogen verrichten of een
activiteit mogen uitoefenen op een andere wijze dan volgens objectieve, evenredige en niet-discriminerende criteria tot twee of meer wordt beperkt,
2°. verscheidene concurrerende ondernemingen die een dienst mogen verrichten of een activiteit mogen uitoefenen op een andere wijze dan volgens deze criteria worden aangewezen, of
3°. aan een of meer ondernemingen op een andere wijze dan volgens deze criteria voordelen worden toegekend waardoor enige andere onderneming aanzienlijk wordt belemmerd in de mogelijkheid om dezelfde activiteiten binnen hetzelfde geografische gebied onder in wezen gelijkwaardige voorwaarden uit te oefenen;
d. verschillende activiteiten: enerzijds producten of diensten met betrekking tot welke aan een onderneming een bijzonder of uitsluitend recht is verleend, of alle diensten van algemeen economisch belang waarmee een onderneming is belast en, anderzijds, elk ander afzonderlijk product met betrekking tot hetwelk of elke andere afzonderlijke dienst met betrekking tot welke de onderneming werkzaam is.
Artikel 25b
1. Ondernemingen waaraan overeenkomstig artikel 86, eerste lid, van het Verdrag een bijzonder of uitsluitend recht is verleend of die overeenkomstig artikel 86, tweede lid, van het Verdrag met het beheer van een dienst van algemeen economisch belang zijn belast en met betrekking tot deze dienst in enigerlei vorm compensatie ontvangen, en die verschillende activiteiten uitvoeren, houden een zodanige administratie bij dat: - a.
- de registratie van de lasten en baten van de verschillende activiteiten gescheiden zijn;
- b.
- alle lasten en baten, op grond van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen inzake kostprijsadministratie, correct worden toegerekend;
- c.
- de beginselen inzake kostprijsadministratie volgens welke de administratie wordt gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.
2. De onderneming bewaart de in het eerste lid, onderdelen a, b en c, bedoelde gegevens gedurende vijf jaar, gerekend vanaf het einde van het boekjaar waarop de gegevens betrekking hebben.
Artikel 25c
Artikel 25b, eerste lid, is niet van toepassing op activiteiten die onder de toepassing vallen van specifieke door de Europese Gemeenschap vastgestelde bepalingen inzake een gescheiden administratie, andere dan die van de richtlijn.
Artikel 25d
1. Artikel 25b, eerste lid, is voorts niet van toepassing op: - a.
- ondernemingen die diensten verrichten welke de handel tussen lidstaten niet op
merkbare wijze ongunstig kunnen beïnvloeden;
- b.
- ondernemingen waarvan de totale nettojaaromzet minder dan 40 miljoen heeft bedragen gedurende de twee boekjaren voorafgaande aan het boekjaar waarin de onderneming een bijzonder of uitsluitend recht heeft genoten dat overeenkomstig artikel 86, eerste lid, van het Verdrag is verleend of waarin zij is belast met het beheer van een dienst van algemeen economisch belang overeenkomstig artikel 86, tweede lid, van het Verdrag;
- c.
- ondernemingen die voor een redelijke periode met het beheer van een dienst van algemeen economisch belang belast zijn overeenkomstig artikel 86, tweede lid, van het Verdrag, indien de overheidssteun in enigerlei vorm, waaronder een subsidie, ondersteuning of compensatie, die zij ontvangen, was vastgesteld ingevolge een open, doorzichtige en niet-discriminerende procedure.
- Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, wordt ten aanzien van openbare kredietinstellingen de nettojaaromzet vervangen door een balanstotaal van minder dan € 800 miljoen.
- Het in het eerste lid, onderdeel b, en het in het tweede lid genoemde bedrag kunnen bij regeling van Onze Minister worden gewijzigd indien de wijziging voortvloeit uit een bindend besluit van een orgaan van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 25e
Indien de Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt om terbeschikkingstelling van gegevens als bedoeld in artikel 25b, eerste lid, verstrekt de onderneming die dit aangaat, de raad op diens verzoek binnen de door hem gestelde termijn de desbetreffende gegevens. De raad doet de gegevens toekomen aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 25f
Indien de goede uitvoering van de richtlijn dat vereist, kunnen bij regeling van Onze Minister nadere regels worden gesteld inzake de toepassing van dit hoofdstuk.
Hoofdstuk 4b. Overheden en overheidsbedrijven [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Artikel 25g [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder overheidsbedrijf: - a.
- een onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een
personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin een publiekrechtelijke
rechtspersoon, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke
rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen;
- b.
- een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een
publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.
2. Een publiekrechtelijke rechtspersoon is alleen in staat in een onderneming het beleid te bepalen in de zin van het eerste lid, onder a: - a.
- indien hij, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, beschikt over de meerderheid van de stemrechten, verbonden aan de door de rechtspersoon van de onderneming uitgegeven aandelen;
- b.
- indien meer dan de helft van de leden van het bestuur of het toezichthoudend orgaan wordt benoemd door een of meer publiekrechtelijke rechtspersonen of door leden of aandeelhouders die een publiekrechtelijke rechtspersoon zijn;
- c.
- indien de onderneming een dochtermaatschappij in de zin van artikel 24a van Boek 2
van het Burgerlijk Wetboek is van een rechtspersoon waarvoor onderdeel a of b van toepassing is; of
d. in andere gevallen, voor zover bij algemene maatregel van bestuur bepaald.
Artikel 25h [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
1. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op: - a.
- openbare scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, en artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
- b.
- openbare instellingen als bedoeld in artikel 1.1.1, onder c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
- c.
- openbare instellingen als bedoeld in artikel 1.1, onder h, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
- d.
- de instellingen, bedoeld in artikel 1.5 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, en de organisaties, bedoeld in artikel 3 van de TNO-wet en in artikel 2 van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek;
- e.
- publieke media-instellingen als bedoeld in artikel 1 van de Mediawet 2008.
- Dit hoofdstuk is niet van toepassing op het aanbieden van goederen of diensten door bestuursorganen aan andere bestuursorganen of aan overheidsbedrijven voor zover deze goederen of diensten zijn bestemd voor de uitvoering van een publiekrechtelijke taak.
- Dit hoofdstuk is niet van toepassing op bestuursorganen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht en op bestuursorganen van openbare lichamen die zijn ingesteld op grond van artikel 134 van de Grondwet.
- Dit hoofdstuk is niet van toepassing indien het economische activiteiten van een bestuursorgaan betreft ten aanzien waarvan een maatregel is getroffen die naar het oordeel van het bestuursorgaan kan worden aangemerkt als een steunmaatregel die voldoet aan de criteria van artikel 87, eerste lid, van het Verdrag.
- Dit hoofdstuk is niet van toepassing op economische activiteiten en op een bevoordeling als bedoeld in artikel 25j, welke plaatsvinden respectievelijk plaatsvindt in het algemeen belang.
- De vaststelling of economische activiteiten of een bevoordeling plaatsvinden respectievelijk plaatsvindt in het algemeen belang geschiedt voor provincies, gemeenten en waterschappen door provinciale staten, de gemeenteraad respectievelijk het algemeen bestuur en voor zelfstandige bestuursorganen in de zin van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen door de minister die het aangaat.
Artikel 25i [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
- Een bestuursorgaan dat economische activiteiten verricht, brengt de afnemers van een product of dienst ten minste de integrale kosten van dat product of die dienst in rekening.
- Het eerste lid is niet van toepassing:
- indien de economische activiteiten strekken ter uitoefening van een bijzonder of uitsluitend recht in de zin van artikel 25a, onder c, respectievelijk b, en reeds voorschriften gelden omtrent de voor de desbetreffende activiteiten in rekening te brengen prijzen;
- indien de economische activiteiten inhouden het verstrekken van gegevens die het bestuursorgaan heeft verkregen in het kader van de uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheden of het verstrekken van gegevensbestanden die uit de genoemde gegevens zijn samengesteld;
- op economische activiteiten die worden verricht door een onderneming die belast is
met de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening, voor zover op deze activiteiten
artikel 5 van die wet van toepassing is. - Bij de vaststelling van de integrale kosten, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de financiering met vreemd vermogen en met eigen vermogen voor zover dat redelijkerwijs aan de economische activiteiten kan worden toegerekend, een bedrag in aanmerking genomen dat niet lager is dan de lasten die in het normale handelsverkeer gebruikelijk zijn voor de financiering van ondernemingen.
- Op verzoek van de raad toont een bestuursorgaan aan dat het heeft voldaan aan de in het eerste lid bedoelde verplichting.
Artikel 25j [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
- Een bestuursorgaan bevoordeelt niet een overheidsbedrijf, waarbij hij in de zin van artikel 25g, eerste lid, is betrokken, boven andere ondernemingen waarmee dat overheidsbedrijf in concurrentie treedt en kent evenmin een dergelijk overheidsbedrijf anderszins voordelen toe die verder gaan dan in het normale handelsverkeer gebruikelijk is.
- Als bevoordeling als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval ook aangemerkt:
- het toestaan van het gebruik door het overheidsbedrijf van de naam en het beeldmerk van de publiekrechtelijke rechtspersoon van het bestuursorgaan op een wijze waardoor verwarring bij het publiek is te duchten over de herkomst van goederen en diensten;
- het leveren van goederen aan, het verrichten van diensten voor en het ter beschikking stellen van middelen aan het overheidsbedrijf tegen een vergoeding die lager is dan de integrale kosten.
- Het eerste lid is niet van toepassing:
- indien de bevoordeling verband houdt met economische activiteiten ter uitoefening van een bijzonder of uitsluitend recht in de zin van artikel 25a, onder c, respectievelijk b, en reeds voorschriften gelden omtrent de voor de desbetreffende activiteiten in rekening te brengen prijzen;
- indien naar het oordeel van het bestuursorgaan de bevoordeling kan worden aangemerkt als een steunmaatregel die voldoet aan de criteria van artikel 87, eerste lid, van het Verdrag;
- op economische activiteiten die worden verricht door een onderneming die belast is met de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening, voor zover op deze activiteiten artikel 5 van die wet van toepassing is.
Artikel 25k [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Een bestuursorgaan gebruikt gegevens die hij heeft verkregen in het kader van de uitvoering van zijn publiekrechtelijke bevoegdheden alleen voor economische activiteiten die niet dienen ter uitvoering van de publiekrechtelijke bevoegdheden, indien deze gegevens ook aan derden beschikbaar kunnen worden gesteld.
Artikel 25l [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Indien een bestuursorgaan een publiekrechtelijke bevoegdheid uitoefent ten aanzien van economische activiteiten die door hetzelfde of een ander bestuursorgaan van de desbetreffende publiekrechtelijke rechtspersoon worden verricht, wordt voorkomen dat dezelfde personen betrokken kunnen zijn bij zowel de uitoefening van de bevoegdheid als bij het verrichten van de economische activiteiten.
Artikel 25m [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip] - Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld inzake de
- toepassing van de artikelen 25i en 25j.
- De in het eerste lid bedoelde nadere regels hebben in elk geval betrekking op de kosten die bij de in artikel 25i, eerste lid, bedoelde kostendoorberekening in aanmerking worden genomen en op beginselen voor de toerekening van indirecte kosten.
- De nadere regels op grond van het eerste lid worden gesteld na overleg met:
- de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor zover de regels betrekking hebben op gemeenten of provincies, en
- de Minister van Verkeer en Waterstaat voor zover de regels betrekking hebben op waterschappen.
Hoofdstuk 5. Concentraties
§ 1. Begripsbepalingen
Artikel 26
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder zeggenschap verstaan de mogelijkheid om op grond van feitelijke of juridische omstandigheden een beslissende invloed uit te oefenen op de activiteiten van een onderneming.
Artikel 27
1. Onder een concentratie wordt verstaan: - a.
- het fuseren van twee of meer voorheen van elkaar onafhankelijke ondernemingen;
- b.
- het direct of indirect verkrijgen van zeggenschap door 1°. een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen die reeds zeggenschap over ten minste een onderneming hebben, of
2°. een of meer ondernemingen over een of meer andere ondernemingen of delen daarvan door middel van de verwerving van participaties in het kapitaal of van vermogensbestanddelen, uit hoofde van een overeenkomst of op enige andere wijze.
2. De totstandbrenging van een gemeenschappelijke onderneming die duurzaam alle functies van een zelfstandige economische eenheid vervult, is een concentratie in de zin van het eerste lid, onder b.
Artikel 28
1. In afwijking van artikel 27 wordt niet als concentratie beschouwd: - a.
- het door kredietinstellingen, financiële instellingen of verzekeraars als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, tot wier normale werkzaamheden de verhandeling van effecten voor eigen rekening of voor rekening van derden behoort, tijdelijk houden van deelnemingen die zij in een onderneming hebben verworven ten einde deze deelnemingen weer te verkopen, mits zij de aan deze deelnemingen verbonden stemrechten niet uitoefenen om het marktgedrag van deze onderneming te bepalen, of zij deze stemrechten slechts uitoefenen om de verkoop van deze deelnemingen voor te bereiden, en deze verkoop plaatsvindt binnen een jaar na de verwerving;
- b.
- het verkrijgen van zeggenschap door: 1°. curatoren als bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de Faillissementswet; 2°. bewindvoerders als bedoeld in artikel 215, tweede lid, van de
Faillissementswet; 3°. personen als bedoeld in 1:76, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht; 4°. bewindvoerders als bedoeld in 3:162, vierde lid, van de Wet op het financieel
toezicht; 5°. personen als bedoeld in artikel 3:175, negende lid, van de Wet op het financieel toezicht;
c. het verwerven van participaties in het kapitaal als bedoeld in artikel 27, eerste lid, onder b, met inbegrip van participaties in een gemeenschappelijke onderneming als bedoeld in artikel 27, tweede lid, door participatiemaatschappijen mits de aan de deelname verbonden stemrechten slechts worden uitgeoefend om de volle waarde van deze beleggingen veilig te stellen.
2. De in het eerste lid, onder a, genoemde termijn kan op verzoek door de raad worden verlengd wanneer de desbetreffende instellingen of verzekeraars aantonen dat de verkoop binnen de gestelde termijn redelijkerwijs niet mogelijk was.
§ 2. Toepassingsbereik concentratietoezicht
Artikel 29 -